ECLI:NL:RBZWB:2025:5303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-003875
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een voertuig

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager, de eigenaar van een BMW, had op 10 januari 2025 zijn voertuig in beslag laten nemen. Klager stelde dat hij de enige eigenaar en kentekenhouder was en dat hij benadeeld werd door de voortduring van de inbeslagname. De officier van justitie daarentegen betoogde dat het beslag gehandhaafd moest blijven en dat de auto in aanmerking kwam voor verbeurdverklaring, omdat de auto in verband werd gebracht met een verdachte, [naam], die meermalen in de auto was aangetroffen en verdacht werd van dealeractiviteiten.

Tijdens de zitting op 3 juni 2025 werd klager gehoord, evenals zijn advocaat, mr. A.M.J. Joris. De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat [naam] als redelijkerwijs rechthebbende op de auto moest worden aangemerkt. De rechtbank baseerde deze beslissing op verschillende feiten, waaronder het aantal keren dat [naam] in de auto was aangetroffen en het feit dat er persoonlijke bescheiden van [naam] in de auto waren aangetroffen. Klager kon niet aantonen dat hij de auto daadwerkelijk had gekocht of dat hij de rechtmatige eigenaar was.

De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering vorderde dat het beslag op de auto werd gehandhaafd. De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffiers mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 25-003875
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van:
[klager]geboren op [geboortedag] 1979,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10, 4701 JS Roosendaal

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 10 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 9 januari 2025 te Bergen op Zoom een personenauto (BMW) met kenteken [kenteken] in beslag is genomen;
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 3 juni 2025 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, klager en mr. A.M.J. Joris als gemachtigd advocaat van klager gehoord.
Namens klager wordt aangevoerd dat op 10 januari 2025 boven genoemde BMW van klager in beslag is genomen. Een vriend van klager reed op dat moment in het voertuig. Klager is de enige eigenaar en kentekenhouder van dit voertuig. Klager heeft een zwaarwegend belang bij de teruggave van zijn auto en wordt benadeeld door de voortduring van de inbeslagname.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag gehandhaafd dient te worden en dat het voertuig in aanmerking komt voor een verbeurdverklaring. De belanghebbende is elf maal in de auto aangetroffen en er lagen diverse (zeer) persoonlijke bescheiden in de auto die aan belanghebbende toebehoren. De officier van justitie is van mening dat klager enkel als katvanger voor de auto optreedt en dat [naam] als redelijkerwijs rechthebbende over de auto moet worden gezien.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
In dit geval is klager een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt. Klager stelt rechthebbende te zijn. De rechtbank zal dan bij de beoordeling ook rekening moeten houden met art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr. In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden een voorwerp dat niet aan de veroordeelde toebehoort kan worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring is mogelijk als de rechthebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat er - kort gezegd - een relatie bestaat tussen het voorwerp en een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat niet klager, maar [naam], redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. Daarbij neemt zij de volgende omstandigheden in aanmerking. [naam] is meermalen in de auto gezien en/of aangetroffen als bestuurder. [naam] wordt verdacht van dealeractiviteiten vanuit de onder klager in beslag genomen auto. De auto heeft eerst drie dagen op naam gestaan van [naam], waarna deze vanaf 10 april 2024 op naam van klager is gesteld. Na die datum is [naam] elf maal als gebruiker van de auto gezien. Klager is geen van die keren in of bij de auto aangetroffen. Afgevangen kopers van verdovende middelen hebben verklaard dat zij verdovende middelen van [naam] kopen, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderhavige auto. In de auto zijn (zeer) persoonlijke bescheiden op naam van [naam] aangetroffen, zoals stukken verzonden door de rechtbank, de belastingdienst en een zorgverzekeraar. In raadkamer heeft klager gezegd niet meer te weten wanneer hij de auto (van [naam]) heeft gekocht, hoeveel hij voor de auto heeft betaald en of dat contant of per bank is gebeurd. Klager kan dit ook niet met stukken onderbouwen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet klager maar [naam] als redelijkerwijs rechthebbende op de auto kan worden gezien.
De rechtbank zal het klaagschrift dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 20 juni 2025 genomen door mr. J.C.A.M. Los rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 juni 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).