Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager, de eigenaar van een BMW, had op 10 januari 2025 zijn voertuig in beslag laten nemen. Klager stelde dat hij de enige eigenaar en kentekenhouder was en dat hij benadeeld werd door de voortduring van de inbeslagname. De officier van justitie daarentegen betoogde dat het beslag gehandhaafd moest blijven en dat de auto in aanmerking kwam voor verbeurdverklaring, omdat de auto in verband werd gebracht met een verdachte, [naam], die meermalen in de auto was aangetroffen en verdacht werd van dealeractiviteiten.
Tijdens de zitting op 3 juni 2025 werd klager gehoord, evenals zijn advocaat, mr. A.M.J. Joris. De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat [naam] als redelijkerwijs rechthebbende op de auto moest worden aangemerkt. De rechtbank baseerde deze beslissing op verschillende feiten, waaronder het aantal keren dat [naam] in de auto was aangetroffen en het feit dat er persoonlijke bescheiden van [naam] in de auto waren aangetroffen. Klager kon niet aantonen dat hij de auto daadwerkelijk had gekocht of dat hij de rechtmatige eigenaar was.
De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering vorderde dat het beslag op de auto werd gehandhaafd. De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffiers mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen in cassatie te gaan tegen deze beslissing.