ECLI:NL:RBZWB:2025:5305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-001692
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het bezwaarschrift van een veroordeelde behandeld, die bezwaar maakte tegen de afname van zijn DNA-materiaal op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die op 1 oktober 2024 was veroordeeld voor mishandeling, voerde aan dat hij zich niet kon verenigen met de opname van zijn DNA in de databanken, omdat hij jong was en geen eerdere contacten met politie of justitie had gehad. Hij verzocht om zijn bezwaarschrift gegrond te verklaren en het onder hem afgenomen DNA-materiaal te vernietigen.

De officier van justitie stelde echter dat er geen sprake was van uitzonderingen zoals bedoeld in de Wet DNA, en dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze was ingediend en dat de rechtbank bevoegd was om het bezwaar te behandelen. De rechtbank concludeerde dat de afname van DNA-materiaal gerechtvaardigd was, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-134710-24
raadkamernummer : 25-001692
datum : 3 juni 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg, Elzenstraat 53, 5038 HC Tilburg
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 21 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 3 juni 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat mr. A.A. Nunnikhoven en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Namens veroordeelde wordt aangevoerd dat hij op 7 januari 2025 DNA-materiaal heeft afgestaan na bevel van de officier van justitie. Veroordeelde kan zich niet met de afname en opname van zijn DNA-materiaal in de daarvoor bestemde databanken verenigen. Veroordeelde is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Hij is jong en ondervindt een stigmatiserende werking door de opname van zijn DNA-materiaal. Hij verzoekt zijn bezwaarschrift gegrond te verklaren onder vernietiging van het onder hem afgenomen DNA-materiaal.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Er is volgens de officier van justitie geen sprake van een uitzondering in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Het klaagschrift moet ongegrond worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 1 oktober 2024 is de veroordeelde door de politierechter veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen bij veroordeling voor een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Volgens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Verdachte is op 1 oktober 2024 door de politierechter in Breda veroordeeld voor mishandeling tot een taakstraf van vijftig uur en een schadevergoedingsmaatregel. Op het filmpje dat zich in het strafdossier bevindt, is te zien dat verdachte zonder kenbare aanleiding of rechtvaardiging de confrontatie aangaat met een medeweggebruiker. Tegen die achtergrond en gelet op eerder genoemd toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat noch de aard van het misdrijf noch de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd eraan in de weg staan om het DNA-profiel van verdachte in de daarvoor bestemde databanken op te nemen. Het bezwaar zal dan ook gegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr J.C.A.M. Los, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.F. van Klaveren en J.A.C.M. van 't Westende, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.