ECLI:NL:RBZWB:2025:5309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-010185 en 25-010186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 530 Sv en artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 na onterechte invordering rijbewijs

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 7 april 2025 was ingediend. Verzoeker, die zijn rijbewijs twee maanden kwijt was door een strafrechtelijke verdenking, vroeg om een schadevergoeding van € 600,00 voor de onterechte invordering van zijn rijbewijs en € 3.773,98 voor gederfde inkomsten. De officier van justitie betwistte de gederfde inkomsten en stelde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij zijn functie niet kon vervullen tijdens de invordering van zijn rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op een forfaitaire vergoeding van € 900,00 voor de dagen dat zijn rijbewijs was ingevorderd, maar wees het verzoek voor gederfde inkomsten af omdat verzoeker dit niet voldoende had onderbouwd. De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. M.H.F. van Klaveren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96-231193-23
rk-nummer: 25-010185 en 25-010186
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv en ex artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 van:
[verzoeker]wonende te [adres]

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 7 april 2025 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) en
ex artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994(WVW) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 600,00, voor vergoeding van de dagen dat het rijbewijs van verzoeker is ingevorderd;
  • € 3.773,98, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
  • de kennisgeving sepot van 5 februari 2025;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 3 juni 2025 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en verzoeker gehoord.
Verzoeker voert aan dat zijn zaak bij brief van de officier van justitie van 5 februari 2025 is geseponeerd. Verzoeker is zijn rijbewijs vanwege deze strafrechtelijke verdenking twee maanden kwijt geweest. Verzoeker vraagt daarvoor een vergoeding van € 600,00. In raadkamer heeft hij verzocht om de inmiddels verhoogde forfaitaire vergoeding van € 15,00 per dag toe te kennen, derhalve in totaal € 900,00. Voorts stelt verzoeker dat hij derving van inkomen heeft geleden ter hoogte van € 3.773,98 voor de periode dat zijn rijbewijs is ingenomen geweest. Verzoeker vraagt de rechtbank zijn verzoeken toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aangetoond heeft dat er sprake is van enige derving van inkomsten noch waaruit deze kosten zouden bestaan. Verzoeker heeft ook niet inzichtelijk gemaakt waarom hij zijn functie niet zou kunnen vervullen tijdens en vanwege de invordering van zijn rijbewijs. Voor wat betreft de vergoeding voor de dagen dat het rijbewijs van verzoeker ingevorderd is geweest stelt de officier van justitie vast dat het forfaitaire bedrag is verhoogd naar € 15,00 per dag. Aan verzoeker kan op grond daarvan een vergoeding van € 900,00 toegekend worden.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Daarnaast kan op grond van artikel 164, negende lid, WVW een vergoeding toegekend worden voor de dagen dat het rijbewijs van verzoeker onterecht is ingevorderd. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de onterechte inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164, negende lid, WVW voor vergoeding vatbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat het rijbewijs van verzoeker voor de duur van zestig dagen is ingehouden. Het normbedrag voor schadevergoeding ingevolge art. 164, negende lid, WVW1994 betreft 15 euro per dag volgens de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen ter hoogte van
€ 900,00(60 x € 15,00).
Verder vordert verzoeker een bedrag van € 3.773,98 voor gederfde inkomsten. Hij heeft daartoe stukken overgelegd en zijn vordering in raadkamer nader toegelicht. Verzoeker heeft daarbij niet aannemelijk kunnen maken dat er daadwerkelijk sprake is geweest van verlies van inkomsten. De rechtbank zal dit onderdeel van het verzoek dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 900,00, bestaande uit een vergoeding voor de dagen dat het rijbewijs van verzoeker is ingevorderd;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 900,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [verzoeker], onder vermelding van “rk-nummers 25-010185 en 25-010186”.
Deze beslissing is op 20 juni 2025 genomen door mr. J.C.A.M. Los rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.F. van Klaveren, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 juni 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.