ECLI:NL:RBZWB:2025:5310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-006338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding ex artikel 530 Sv na beleidssepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025 een verzoekschrift afgewezen dat was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster, geboren in 2003 en vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Janssen, had verzocht om een schadevergoeding van de Staat voor gemaakte kosten van rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie had de zaak op 2 maart 2025 geseponeerd wegens een beleidssepot, omdat het feit als gering werd beschouwd. Tijdens de behandeling in raadkamer op 3 juni 2025 was verzoekster niet aanwezig, maar haar advocaat heeft haar standpunt toegelicht. De rechtbank concludeerde dat verzoekster door haar eigen handelen, dat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek, de kosten aan zichzelf te wijten had. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding. Het verzoek tot vergoeding werd dan ook afgewezen, evenals het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffiers mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-064257-25
rk-nummer: 25-006338
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:
[verzoekster]geboren op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R. Janssen, postbus 6055, 5700 ET Helmond

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 6 maart 2025 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 694,54, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift of € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 2 maart 2025;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 3 juni 2025 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. R. Janssen als gemachtigd advocaat van verzoekster gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster wordt aangevoerd dat haar zaak door de officier van justitie is geseponeerd bij brief van 2 maart 2025. Verzoekster heeft kosten van rechtsbijstand moeten maken ter hoogte van € 694,54. Daarnaast vraagt verzoekster de forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift ad € 680,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een beleidssepot: de zaak is geseponeerd omdat er sprake was van een gering feit. Uit het procesdossier maakt de officier van justitie op dat er sprake is van een bewijsbaar strafrechtelijk feit maar dat er wegens de geringe impact van het feit voor is gekozen de strafzaak te seponeren. Gelet daarop is de officier van justitie van mening dat verzoekster de strafrechtelijke vervolging aan zichzelf te wijten heeft gehad en dat een schadevergoeding voor de daarvoor gemaakte kosten niet billijk is. Het verzoekschrift dient afgewezen te worden.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 2 maart 2025 overgegaan tot een beleidssepot vanwege de omstandigheid dat sprake zou zijn van een gering feit. In zo’n geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken als verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had.
Uit het verhandelde in raadkamer en de voor de rechtbank beschikbare stukken maakt de rechtbank op dat verzoekster op 2 maart 2025 betrokken is geweest bij een opstootje in het uitgaansgebied van Tilburg. Volgens verzoekster ontstond er een discussie bij een uitgaansgelegenheid over het identiteitsbewijs van of het verlenen van toegang aan het broertje van haar vriend.. Zij hadden allen gedronken. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat de situatie is geëscaleerd en dat de politie heeft moeten ingrijpen. Uit het proces-verbaal van bevindingen en het verhoor van verzoekster als verdachte valt af te leiden dat verzoekster zich zowel woordelijk als fysiek bemoeide met de situatie van het broertje van haar vriend terwijl haar door de politie meerdere malen werd verzocht afstand te nemen en zich te onttrekken uit de situatie. Verzoekster heeft erkend dat zij te ver is gegaan, een en ander heeft belemmerd en heeft zich verontschuldigd voor haar handelen. Of en hoe dit gedrag strafrechtelijk te kwalificeren valt is niet van belang binnen deze procedure. De strafzaak is namelijk geseponeerd en de rechtbank kan in deze raadkamerprocedure niet alsnog een oordeel geven over de bewijsbaarheid van de zaak tegen verzoekster. Wat wel van belang is, is dat verzoekster door haar eigen handelen onderwerp is geworden van strafrechtelijk onderzoek. Dat maakt dat verzoekster de eventuele kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank het niet billijk vindt deze kosten te vergoeden ten laste van Staats kas.
Het verzoek tot toekennen van een vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank wijst om die reden ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 20 juni 2025 genomen door mr. J.C.A.M. Los rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 juni 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.