ECLI:NL:RBZWB:2025:5311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-005287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten in strafzaak met betrekking tot beklagprocedure

Op 20 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift afgewezen dat was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een vergoeding voor kosten die gemaakt zijn in het kader van een beklagprocedure. De verzoeker had eerder een klaagschrift ingediend voor de teruggave van zijn scooter, maar dit klaagschrift was op 20 februari 2025 ingetrokken nadat de politierechter op 7 januari 2025 had bevolen tot teruggave van de scooter. De rechtbank merkte op dat de verzoeker niet bij de behandeling van het verzoek aanwezig was, maar dat zijn advocaat, mr. W. van Nunen, wel was gehoord. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat het verzoek kon worden toegewezen, maar de rechtbank oordeelde anders.

De rechtbank overwoog dat de kosten die in het kader van de beklagprocedure zijn gemaakt, niet in voldoende rechtstreeks verband staan met de strafzaak tegen de verzoeker. Dit betekent dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor vergoeding van deze kosten. De rechtbank wees ook het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer af. De beslissing werd genomen door mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffiers mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-309929-24
rk-nummer: 25-005287
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 2005,
wonende te [adres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. W. van Nunen, Stationslaan 1a2, 4815 GW Breda

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 21 februari 2025 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 806,47, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift of € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 7 januari 2025 waarbij verzoeker is veroordeeld voor een Opiumwetdelict en waarbij de politierechter de teruggave van een onder verzoeker in beslag genomen bromfiets heeft bevolen;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 3 juni 2025 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. W. van Nunen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De rechtbank merkt op dat er op 29 oktober 2024 een klaagschrift is ingediend namens verzoeker. Voorts merkt de rechtbank op dat het klaagschrift op 20 februari 2025 is ingetrokken. De (algehele) declaratie is vervolgens op 21 februari 2025 opgemaakt.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat hij op 29 oktober 2024 een klaagschrift heeft ingediend voor de teruggave van zijn scooter. Dit klaagschrift is uiteindelijk, op 20 februari 2025, ingetrokken omdat de politierechter bij mondeling uitgesproken vonnis van 7 januari 2025 de teruggave van de scooter aan verzoeker heeft bevolen. Desalniettemin heeft klager kosten moeten dragen voor de beklagprocedure ad € 806,47. De declaratie is opgemaakt op 21 februari 2025. De advocaat van verzoeker heeft geen antwoord willen geven op de vraag of verzoeker de kosten daadwerkelijk heeft betaald. Verzoeker vraagt de rechtbank de kosten toe te wijzen onder vermeerdering van het forfaitaire bedrag voor het indienen, opstellen en behandelen van onderhavig verzoekschrift in raadkamer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek kan worden toegewezen.

2.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
De rechtbank maakt uit het raadkamerdossier op dat verzoeker op 7 januari 2025 is veroordeeld door de politierechter voor twee Opiumwetdelicten. De politierechter heeft besloten tot teruggave van de bromfiets aan klager.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Indien het beklag in een procedure op grond van art. 552a Sv. ongegrond is verklaard, geldt de bijzondere regeling van art. 591, vijfde lid, (oud) Sv. in verbinding met art. 591a, vierde lid, (oud) Sv. niet. In een na afloop van die beklagprocedure op grond van die bepalingen ingediend verzoek tot vergoeding van de ten behoeve van de beklagprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand zal de betrokkene dus niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Daarnaast geldt dat indien na afloop van een strafzaak die - met last tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp - is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr., een verzoek wordt gedaan tot vergoeding van de kosten van de raadsman, de vergoeding van die kosten zich niet kan uitstrekken tot de kosten die ten behoeve van de beklagprocedure zijn gemaakt. In dat geval is immers in zoverre niet voldaan aan het vereiste dat de desbetreffende kosten ‘in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte’, omdat de teruggave van het in beslag genomen goed in de strafzaak losstaat van het verloop van de beklagprocedure en derhalve niet (voldoende) samenhangt met de verleende rechtsbijstand ten behoeve van de beklagprocedure.
Vergoeding van kosten ten behoeve van de beklagprocedure gemaakt, is niet uitgesloten in gevallen waarin een op grond van art. 552a Sv. ingediend klaagschrift vóór de behandeling daarvan heeft geleid tot een beslissing tot teruggave van een in beslag genomen voorwerp, waarna het klaagschrift is ingetrokken en een behandeling daarvan en een rechterlijke beslissing daarover zijn uitgebleven. Hetgeen hiervoor is overwogen geldt ook onder de huidige wettelijke regeling (art. 529 lid 2 ([link 1]) en 5 ([link 1]) Sv in verbinding met art. 530 lid 2 [link 2]) en 4 [link 2]) Sv). Die situatie is in deze zaak niet aan de orde.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de kosten die ten behoeve van de beklagprocedure zijn gemaakt niet in voldoende rechtstreeks verband staan met de strafzaak tegen verzoeker.
Het verzoek tot toekennen van een vergoeding zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank wijst om die reden ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer af.
3. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 20 juni 2025 genomen door mr. J.C.A.M. Los rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.F. van Klaveren en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 20 juni 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.