ECLI:NL:RBZWB:2025:5318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
RK 25-004014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van scooter en contant geld in verband met verdenking van dealeractiviteiten

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klager, geboren in 1999 en woonachtig te Tilburg, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van een scooter en een contant geldbedrag van € 8.545,00. De inbeslagname vond plaats op 10 september 2024 in het kader van een onderzoek naar dealeractiviteiten in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 17 juni 2025 zijn de klager, de officier van justitie en de gemachtigd advocaat van klager, mr. R.A.H. van Huijgevoort, gehoord. Klager stelde dat er geen strafvorderlijk belang was bij de voortduring van de inbeslagname en dat deze in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De officier van justitie betoogde echter dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de scooter en het geldbedrag zou bevelen. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat er voldoende strafvorderlijk belang was om het beslag te handhaven, gezien de verdenking van dealeractiviteiten en de omstandigheden waaronder de inbeslagname had plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de continuering van het beslag niet in strijd was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beslissing werd genomen door rechter mr. R.H.M. Pooyé, in tegenwoordigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is uitgesproken op de openbare zitting van 3 juli 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 25-004014
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van:
[klager]geboren op [geboortedag] 1999,
wonende te [plaats],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.A.H. van Huijgevoort, Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend op 11 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 10 september 2024 te [plaats] een scooter en een contant geldbedrag ter hoogte van € 8.535,00 onder klager in beslag is genomen;
  • de reactie van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 17 juni 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, klager en mr. R.A.H. van Huijgevoort als gemachtigd advocaat van klager gehoord.
Namens klager wordt aangevoerd dat er onder hem een scooter (Vespa, kenteken; [kenteken]) en een contant geldbedrag ter hoogte van € 8.545,00 in beslag is genomen. Klager is de rechthebbende over deze scooter en dit geldbedrag en wenst hier over te kunnen beschikken. Er is geen strafvorderlijk belang gediend met de inbeslagname en voortduring van de inbeslagname is in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de scooter en het geldbedrag zal bevelen gelet op de Opiumwet verdenking.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De rechtbank maakt uit het verhandelde in raadkamer en de haar tot beschikking staande raadkamerstukken op dat klager op 10 september 2024 op heterdaad wordt aangehouden ter zake de Opiumwet en wordt verdachte van dealeractiviteiten. In de telefoon van verdachte worden diverse berichten aangetroffen die op vermoedelijke dealeractiviteiten zien . Daarnaast is de verdenking dat deze scooter zou zijn aangeschaft met crimineel verkregen gelden. De politie besluit vervolgens door te pakken en doorzoekt de woning van klager en treft voornoemde scooter aan in de garage met hierin (soft- en hard) drugs. In de slaapkamer van klager wordt een zeer groot contant geldbedrag ter hoogte van, in totaal, € 8.535,00 alsmede een zeer grote hoeveelheid (soft- en hard) drugs gevonden. Klager zegt in raadkamer dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik zijn en dat het gevonden geldbedrag bestaat uit spaargeld en geld verkregen als beloning voor schilderklusjes. Daartoe het volgende. Niet alleen zijn de aangetroffen drugs zodanig divers van aard en van een danige grote hoeveelheid dat de rechtbank de verklaring van klager niet aannemelijk acht. Ook is er onderzoek door politie en justitie verricht op de financiële huishouding van klager hetgeen er, kortweg, op neerziet dat klager de afgelopen jaren zo goed als geen (legaal) inkomen heeft genoten en amper tot geen geldelijke (girale) opnamen heeft verricht van zijn bankrekening(en). In het licht van het voorgaande bezien is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de scooter en het contante geldbedrag zal bevelen.
De rechtbank acht de continuering van het strafvorderlijk beslag, mede gelet op het voorgaande, niet in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 3 juli 2025 genomen door mr. R.H.M. Pooyé rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 3 juli 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).