ECLI:NL:RBZWB:2025:5322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
10836555 \ CV EXPL 23-3859 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door boekhoudkantoor aan grillroom, met tegenvordering wegens wanprestatie

In deze civiele zaak vordert een boekhoudkantoor, [B.V. 1], betaling van openstaande facturen van een grillroom, [V.O.F. & vennoten], voor administratieve werkzaamheden over de jaren 2017 tot en met 2020. De grillroom weigert te betalen en stelt dat het boekhoudkantoor haar zorgplicht heeft geschonden, omdat een ex-werknemer jarenlang onterecht geld heeft overgemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de grillroom de facturen moet betalen, omdat niet is aangetoond dat het boekhoudkantoor haar zorgplicht heeft geschonden. De tegenvorderingen van de grillroom worden afgewezen. De kantonrechter stelt vast dat [B.V. 1] de rechtsopvolger is van [B.V. 3] en [B.V. 4] en dat er geen sprake is van finale kwijting. De vordering van [B.V. 1] wordt toegewezen, inclusief proceskosten. De vordering in reconventie van [V.O.F. & vennoten] wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat [B.V. 1] tekort is geschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter concludeert dat de grillroom aansprakelijk is voor de openstaande facturen en de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10836555 \ CV EXPL 23-3859
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[B.V. 1],
te [plaats 4] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [B.V. 1] ,
gemachtigde: mr. S.H.O. Aben,
tegen

1.[V.O.F.] ,

te [plaats 2] ,
2.
[vennoot 1],
te [plaats 3] ,
3.
[vennoot 2],
te [plaats 3] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen: [V.O.F. & vennoten] ,
gemachtigde: voorheen mr. M.W.G. Koopmans, thans mr. J.J.W.M. Robben.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juli 2024 en de daarin genoemde processtukken
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het e-mailbericht van mr. Koopmans van 1 november 2024 met overlegging van producties 25 tot en met 29
- de brief van mr. Aben van 8 november 2024 met overlegging van producties 19 tot en met 24.
1.2.
Op 12 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigde van [V.O.F. & vennoten] heeft daarbij een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) is enig bestuurder van [B.V. 2] . [B.V. 2] handelt als enig bestuurder van [B.V. 3] (hierna: [B.V. 3] ).
2.2.
De heer [persoon 2] is enig bestuurder van [B.V. 1] .

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[B.V. 1] vordert, na vermindering van eis, – samengevat – de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [V.O.F. & vennoten] hoofdelijk te veroordelen om aan [B.V. 1] te betalen € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023. Daarnaast vordert [B.V. 1] [V.O.F. & vennoten] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[B.V. 1] legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan haar vordering.
[B.V. 1] is de rechtsopvolger van [B.V. 3] en [B.V. 4] (hierna: [B.V. 4] ). [B.V. 1] heeft in opdracht van [V.O.F. & vennoten] administratieve werkzaamheden verricht waaronder het samenstellen van de jaarrekening. Voor het verrichten van deze werkzaamheden heeft [B.V. 1] facturen naar [V.O.F. & vennoten] verstuurd. De facturen waarvan betaling wordt gevorderd hebben betrekking op werkzaamheden voor de boekjaren 2017 tot en met 2020. [V.O.F. & vennoten] heeft de volgende facturen onbetaald gelaten:
De facturen A tot en met Q zijn gefactureerd door [B.V. 3] . De facturen R, S en T zijn gefactureerd door [B.V. 4] . De facturen U tot en met AC zijn gefactureerd door [B.V. 1] .
Factuur AC betreft de eindafrekening voor het boekjaar 2019 en is op 11 april 2023 verstuurd. In een gesprek tussen partijen op 12 juli 2022 heeft [V.O.F. & vennoten] toegezegd de openstaande facturen te voldoen. Met uitzondering van factuur AC heeft [V.O.F. & vennoten] de facturen nimmer betwist. [B.V. 1] heeft bij brief van 9 april 2024 haar vordering met betrekking tot de gevorderde handelsrente tot de dag van dagvaarding en de incassokosten ingetrokken. [B.V. 1] beperkt haar vordering tot € 25.000,00 zonder dat afstand van het overige wordt gedaan.
3.3.
[B.V. 1] heeft op de mondelinge behandeling haar vordering met betrekking tot betaling van factuur AB ingetrokken.
3.4.
[V.O.F. & vennoten] voert – samengevat – het volgende verweer. [V.O.F. & vennoten] betwist dat [B.V. 1] de gestelde vorderingen van [B.V. 3] en [B.V. 4] heeft overgenomen. Daarnaast zijn partijen finale kwijting overeengekomen. Voorts zijn de facturen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat er hoge bedragen in rekening zijn gebracht voor de administratieve dienstverlening van beperkte omvang. De bedragen van de facturen staan niet in verhouding met het voorschot van € 300,00 dat maandelijks werd voldaan door [V.O.F. & vennoten] . [V.O.F. & vennoten] betwist verder dat [B.V. 1] alle door haar gestelde werkzaamheden heeft verricht. Meerdere facturen zijn niet gespecificeerd.
[persoon 1] is van begin af aan de boekhouder en het aanspreekpunt geweest voor [V.O.F. & vennoten] . Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot het verrichten van de administratie in de ruimste zin van het woord. [persoon 1] verrichtte algemene administratieve werkzaamheden, te weten de loonadministratie, advieswerkzaamheden, het opmaken van de jaarrekening en het doen van de aangifte inkomsten- en omzetbelasting. [persoon 1] werd daarnaast voor alles ingeschakeld waarbij de administratie een rol speelde en [persoon 1] was daardoor overal van op de hoogte.
[V.O.F. & vennoten] is het slachtoffer geworden van onrechtmatige onttrekkingen door een voormalig medewerkster van [V.O.F. & vennoten] . Medio juni 2020 heeft [V.O.F. & vennoten] de onttrekkingen ontdekt. [V.O.F. & vennoten] stelt dat [persoon 1] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn boekhoudverplichtingen. [persoon 1] ontving maandelijks overzichten en informatie van [V.O.F. & vennoten] op basis waarvan [persoon 1] boekingen in de administratie en aangifte diende te doen. In de periode 1 januari 2017 tot en met juni 2020 zijn in totaal 483 betalingen verricht van in totaal bijna € 115.000,00, die vermomd waren als betalingen aan energiemaatschappijen en derden. [persoon 1] heeft dit niet opgemerkt. [persoon 1] heeft deze betalingen ingeboekt ondanks dat daaraan geen factuur ten grondslag lag. Daardoor kon de btw op een later moment niet worden teruggevraagd. Het is de taak van de boekhouder om betalingen als vraagpost op te nemen, indien er aan die betaling geen factuur ten grondslag ligt. De factuur dient dan opgevraagd te worden. [persoon 1] heeft dit niet gedaan. Daarnaast werden deze betalingen overgeschreven naar bankrekeningen die op naam stonden van in totaal drie personen. Indien [persoon 1] zijn boekhoudverplichtingen op juiste wijze zou hebben uitgevoerd, was de oplichtingspraktijk eerder aan het licht gekomen en was de schade beperkt gebleven. Ook had [V.O.F. & vennoten] dan de btw over die jaren kunnen terugvragen. Deze schade is nog niet begroot. Indien de kantonrechter oordeelt dat [B.V. 1] nog enige vordering heeft op [V.O.F. & vennoten] , stelt [V.O.F. & vennoten] zich op het standpunt dat deze is verrekend met de geleden schade.
In voorwaardelijke reconventie
3.5.
[V.O.F. & vennoten] vordert, na vermindering van eis, de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [B.V. 1] te veroordelen om een bedrag van € 25.000,00 aan [V.O.F. & vennoten] te betalen. Daarnaast vordert [V.O.F. & vennoten] [B.V. 1] te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[V.O.F. & vennoten] stelt voorwaardelijk – indien de kantonrechter van oordeel is dat [V.O.F. & vennoten] gehouden is om enig bedrag te betalen aan [B.V. 1] – een eis in reconventie in. [V.O.F. & vennoten] heeft door de tekortkoming van [B.V. 1] in de nakoming van de overeenkomst schade geleden. [B.V. 1] heeft haar zorgplicht ex artikel 7:401 BW geschonden. De schade bedraagt ten minste € 115.000,00. Ook heeft [V.O.F. & vennoten] boetes opgelegd gekregen van de Belastingdienst vanwege een ondeugdelijke administratie. Daarnaast heeft [V.O.F. & vennoten] kosten moeten maken voor het herstellen en controleren van de gebrekkige boekhoudwerkzaamheden. In totaal bestaat de schade tot op heden uit € 115.000,00 (danwel € 114.789,05) en € 3.630,00 wegens herstelwerkzaamheden die toezien op de inkomstenbelasting van 2018. De totale hoogte van de schade is nog niet bekend, omdat de jaren 2017, 2019 en 2020 en verder nog dienen te worden onderzocht. De vordering wordt in deze procedure beperkt tot € 25.000,00, zonder dat afstand van het overige wordt gedaan.
3.7.
[B.V. 1] voert verweer dat hierna – voor zover van belang – aan de orde komt in de beoordeling.

4.De beoordeling

In conventie
Artikel 96 Rv
4.1.
Partijen hebben gedurende deze procedure de kantonrechter verzocht hun vorderingen op grond van artikel 96 Rv in behandeling te nemen. Partijen hebben daarbij een uitdrukkelijk voorbehoud gedaan op de mogelijkheid om eventueel hoger beroep in te kunnen stellen. Dienovereenkomstig zal de kantonrechter de vorderingen beoordelen en daarop beslissen.
Bezwaar tegen indiening van producties 19 tot en met 24
4.2.
[B.V. 1] heeft ten behoeve van de mondelinge behandeling van 12 november 2024 op 11 november 2024 de producties 19 tot en met 24 ingediend. [V.O.F. & vennoten] heeft hiertegen verweer gevoerd omdat deze stukken te laat zijn ingediend. De kantonrechter heeft op de mondelinge behandeling beslist dat deze stukken aan het procesdossier worden toegevoegd, omdat partijen gebaat zijn bij een inhoudelijke beslissing op de geschilpunten.
Ontvankelijkheid
4.3.
[V.O.F. & vennoten] betwist dat [B.V. 1] de rechtsopvolger is van [B.V. 3] en [B.V. 4] . De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [B.V. 1] heeft een overeenkomst (overgelegd als productie 24) gedateerd op 31 januari 2020 overgelegd. Hierin is overeengekomen dat [B.V. 1] de openstaande debiteuren en crediteuren van [B.V. 3] en [B.V. 4] per 1 januari 2020 overneemt van [B.V. 3] . Gelet hierop stelt de kantonrechter vast dat [B.V. 1] de rechtsopvolger is van [B.V. 3] en [B.V. 4] .
4.4.
De kantonrechter gaat eveneens voorbij aan het verweer van [V.O.F. & vennoten] dat partijen algehele finale kwijting zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst van maart 2023. Die overeenkomst is gesloten tussen [B.V. 5] en [V.O.F. & vennoten] . [B.V. 1] was hierbij niet als partij betrokken. [B.V. 1] is om die reden ontvankelijk in haar vordering.
Facturen A tot en met AA
4.5.
Uit het e-mailbericht van [B.V. 1] van 21 juli 2022 gericht aan [V.O.F. & vennoten] (overgelegd als productie 9 bij dagvaarding) blijkt dat [V.O.F. & vennoten] heeft toegezegd de toen besproken facturen te betalen. Uit de brief van [B.V. 1] van 10 november 2022 gericht aan [V.O.F. & vennoten] (overgelegd als productie 10 bij dagvaarding) blijkt dat [V.O.F. & vennoten] de betalingsregeling niet is nagekomen. Hieruit maakt de kantonrechter op dat [V.O.F. & vennoten] de verschuldigdheid van de facturen A tot en met AA heeft erkend. Daarnaast heeft [V.O.F. & vennoten] over die facturen niet tijdig geklaagd. De betreffende facturen zijn gedateerd tussen 5 juli 2017 en 9 december 2020, terwijl door [V.O.F. & vennoten] pas in het gesprek tussen partijen medio september 2022 ( [V.O.F. & vennoten] heeft als productie 5 bij de conclusie van antwoord een audio-opname van dit gesprek overgelegd) de verrichte werkzaamheden voor de facturen ter discussie worden gesteld. Doordat [V.O.F. & vennoten] niet tijdig heeft geklaagd gaat de kantonrechter ook voorbij aan het verweer dat de hoogte van de facturen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [V.O.F. & vennoten] was namelijk na ontvangst van de facturen direct op de hoogte van het bedrag dat werd gefactureerd. De vordering tot betaling van deze facturen is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023.
Factuur AC
4.6.
Deze factuur betreft de eindafrekening van het boekjaar 2019. [V.O.F. & vennoten] heeft aangevoerd dat een specificatie van de factuur ontbreekt. Ook voert [V.O.F. & vennoten] aan dat [B.V. 1] pas jaren later de factuur heeft opgemaakt. Dit is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer. De factuur is overgelegd met een specificatie. Deze specificatie is zeer summier en betreft enkel een opsomming van werkzaamheden die zijn verricht voor een bepaalde post, welke bedragen hiervoor in rekening worden gebracht en het bedrag dat reeds via voorschotten is ontvangen. [V.O.F. & vennoten] onderbouwt echter niet wat er niet juist is aan de factuur. Het verweer is slechts algemeen verwoord. Het verweer is om die reden onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat de factuur veel later is opgemaakt, is onvoldoende om te concluderen dat de factuur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [V.O.F. & vennoten] had hiermee rekening kunnen houden, aangezien zij nog geen eindafrekening had ontvangen voor dit boekjaar. De vordering tot betaling van deze factuur is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023.
Beroep op verrekening
4.7.
Het beroep van [V.O.F. & vennoten] op verrekening van de vordering in conventie met de vordering in reconventie slaagt niet. De vordering in reconventie is namelijk niet toewijsbaar, zoals hierna uit de beoordeling onder punt 4.10. tot en met 4.13. zal blijken.
Proceskosten
4.8.
[V.O.F. & vennoten] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [B.V. 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
401,55
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.006,55
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In voorwaardelijke reconventie
4.9.
Aangezien de vordering in conventie toewijsbaar is, is aan de voorwaarde in reconventie voldaan zodat deze vordering beoordeeld zal worden.
Zorgplicht
4.10.
Kort samengevat stelt [V.O.F. & vennoten] dat [B.V. 1] wegens wanprestatie aansprakelijk is voor de geleden schade die de voormalige werkneemster van [V.O.F. & vennoten] heeft aangericht door gelden te onttrekken. De kantonrechter volgt [V.O.F. & vennoten] hierin niet. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.11.
[B.V. 1] dient conform artikel 7:401 BW als opdrachtnemer bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. [V.O.F. & vennoten] stelt dat [B.V. 1] in dat kader had moeten opmerken dat betalingen aan onder andere de Belastingdienst, energie- en telecommaatschappijen werden overgemaakt naar onjuiste rekeningnummers. Daardoor zijn in 3,5 jaar tijd 483 onterechte betalingen verricht. [V.O.F. & vennoten] stelt dat aan deze 483 betalingen geen facturen ten grondslag lagen en dat deze boekingen onterecht niet als ‘vraagpost’ zijn ingeboekt terwijl er ook geen facturen zijn opgevraagd bij [V.O.F. & vennoten] . [B.V. 1] is daardoor tekortgeschoten in haar zorgplicht. [B.V. 1] heeft de stelling van [V.O.F. & vennoten] gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat er bij een aantal van deze boekingen wel facturen zaten, zij het dat deze frauduleus waren opgemaakt door de medewerkster van [V.O.F. & vennoten] . Volgens [B.V. 1] is het niet haar taak om te controleren of een factuurnummer dat op een factuur staat vermeld al dan niet toebehoort aan de facturerende partij. Verder voert zij aan dat, indien er bij een betaling geen factuur zat, er een vraagpost voor werd gemaakt. Indien er uiteindelijk geen duidelijkheid en geen factuur kwam, werd de betaling geboekt als privé-uitgave. Tot slot voert [B.V. 1] aan dat [V.O.F. & vennoten] nalaat haar stelling te onderbouwen.
Dit verweer van [B.V. 1] slaagt. [V.O.F. & vennoten] heeft ter onderbouwing van haar stelling slechts enkele rekeningafschriften overgelegd. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat [B.V. 1] haar zorgplicht heeft geschonden. Voorts heeft [V.O.F. & vennoten] onvoldoende onderbouwd dat het controleren van betalingen naar de juiste rekeningnummers onderdeel was van de overeenkomst van opdracht met [B.V. 1] . Voor het verrichten van de betalingen heeft [V.O.F. & vennoten] immers een eigen medewerkster aangetrokken. Het is betreurenswaardig dat die medewerkster gelden van [V.O.F. & vennoten] heeft verduisterd, maar gelet op het voorgaande kan niet de conclusie worden getrokken dat [B.V. 1] is tekortgeschoten in haar zorgplicht. [B.V. 1] kan dan ook niet worden aangesproken voor het door de medewerkster onttrokken bedrag van zo’n € 115.000,00, zodat dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Schade wegens herstelwerkzaamheden inkomstenbelasting 2017 tot en met 2020
4.12.
[V.O.F. & vennoten] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden, omdat [B.V. 1] fouten heeft gemaakt met betrekking tot de inkomstenbelasting van 2018. De herstelkosten hiervan bedragen € 3.630,00. Ook dienen er nog herstelwerkzaamheden te worden verricht met betrekking tot de inkomstenbelasting voor de jaren 2017, 2019 en 2020, zodat de totale hoogte van de schade nog niet bekend is. [B.V. 1] heeft betwist dat er herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd en dat [B.V. 1] haar zorgplicht heeft geschonden. De kantonrechter oordeelt als volgt. Het enkele feit dat er door een andere boekhoudkundige herstelwerkzaamheden zijn verricht die zien op de inkomstenbelasting van 2018, maakt nog niet dat het daarvoor bij [V.O.F. & vennoten] in rekening gebrachte bedrag van € 3.630,00 is aan te merken als schade waarvoor [B.V. 1] aansprakelijk is. Zoals hiervoor onder 4.11 is geoordeeld is niet vast komen te staan dat [B.V. 1] haar zorgplicht heeft geschonden. Verder is niet vast komen te staan dat [B.V. 1] in verzuim is komen te verkeren. Dit brengt met zich dat dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Boetes Belastingdienst
4.13.
[V.O.F. & vennoten] heeft gesteld dat zij van de Belastingdienst boetes opgelegd heeft gekregen, omdat [B.V. 1] voor het jaar 2018 verschillende uitgaven ten onrechte als privé-uitgaven heeft geclassificeerd. Ook zal [V.O.F. & vennoten] om die reden schade lijden voor de jaren 2017, 2019 en 2020. [B.V. 1] heeft dit gemotiveerd betwist. De gemachtigde van [V.O.F. & vennoten] heeft vervolgens op de mondelinge behandeling medegedeeld dat de Belastingdienst geen boetes heeft opgelegd. Gelet hierop wordt dit onderdeel van de vordering, als onvoldoende onderbouwd, afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[V.O.F. & vennoten] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [B.V. 1] worden begroot op € 1.086,00 (2 punten × € 543,00) wegens salaris gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken.

5.De beslissing

in conventie
5.1.
veroordeelt [V.O.F. & vennoten] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B.V. 1] een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [V.O.F. & vennoten] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.006,55, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [V.O.F. & vennoten] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt [V.O.F. & vennoten] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.086,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [V.O.F. & vennoten] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.