ECLI:NL:RBZWB:2025:5356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/430866 / FA RK 25-258
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
  • A. Hopmans
  • E. van de Lockant-Geschiere
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving basisschool van minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving van een minderjarig kind op een basisschool. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzocht om toestemming om met haar minderjarige kind, geboren in 2017, te verhuizen naar [plaats 1] en om het kind daar in te schrijven op een basisschool. De man, vertegenwoordigd door mr. F.L.I. de Vleesschouwer, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat er geen noodzaak is voor de verhuizing en dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor het contact met het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het gezag over het kind uitoefenen en dat de vrouw voor een verhuizing in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. De rechtbank heeft de belangen van het kind, de vrouw en de man tegen elkaar afgewogen. De vrouw heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar welzijn en dat van het kind, maar de rechtbank oordeelt dat de verhuizing het contact tussen het kind en de man aanzienlijk zal verminderen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw bij de verhuizing. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op een basisschool afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT EG
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/430866 / FA RK 25-258
Datum uitspraak: 29 juli 2025
Beschikking van de meervoudige kamer betreffende vervangende toestemming verhuizing en vervangende toestemming inschrijving school
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. A.A. Broekman-de Feijter te [plaats 2],
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschouwer te [plaats 2].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de meervoudige kamer van de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 17 januari 2025 ontvangen verzoekschrift tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot verhuizing en tot inschrijving school, met bijlagen;
- het op 5 februari 2025 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- het op 2 juni 2025 ontvangen F9-formulier van mr. Broekman-de Feijter van 2 juni 2025, met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 1 juli 2025. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [datum] 2013 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, d.d. 30 december 2020 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden, welke beschikking op 8 januari 2021 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het geregistreerd partnerschap van partijen is het navolgende, thans nog minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], [land], op [geboortedag] 2017.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. Uit dit ouderschapsplan volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft en op het adres van de vrouw ingeschreven zal staan. Ook zijn partijen in het ouderschapsplan de volgende zorgregeling overeengekomen:
“[minderjarige] zal iedere dinsdag en donderdag bij vader verblijven alsmede éénmaal per twee
weken de zaterdag en zondag tot na het avondeten. [minderjarige] zal de helft van alle vakanties
bij vader verblijven, welke ouders in onderling overleg zullen verdelen.
Voor wat betreft feestdagen, verjaardagen en andere bijzondere gelegenheden zullen
partijen in onderling overleg en in samenspraak met [minderjarige] overeenkomen wanneer er
omgang zal plaatsvinden tussen [minderjarige] en ouders.
Op Vaderdag en de verjaardag van de vader zal [minderjarige] bij de vader verblijven. Op
Moederdag en de verjaardag van de moeder zal [minderjarige] bij de moeder verblijven. De
verjaardag van [minderjarige] wordt gevierd door de ouder bij wie [minderjarige] op dat moment verblijft.”
2.5
Partijen hebben kort na het opstellen van het ouderschapsplan in onderling overleg de zorgregeling (mondeling) gewijzigd. Zij zijn overeengekomen dat [minderjarige] bij de man verblijft in twee van de drie weken op dinsdag en donderdag vanaf 14:10 uur tot 18:30 uur. In de derde week verblijft [minderjarige] op dinsdag en donderdag van 7:30 uur tot 8:30 uur bij de man. Daarnaast verblijft [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag 14:10 uur (soms vanaf
's avonds als de man nog moet werken) tot zondag 18:30 uur bij de man. De vakanties worden in overleg verdeeld.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming te verlenen om met het minderjarige kind van partijen, [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats], [land], te verhuizen naar [plaats 1] althans een van de omliggende dorpen/steden, en [minderjarige] aldaar in te schrijven op een tussen partijen nader overeen te komen basisschool.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Vervangende toestemming verhuizing
De standpunten van partijen
4.1
De vrouw voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat het noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] is om te verhuizen naar (de omgeving van) [plaats 1]. . De vrouw wenst te vertrekken uit [woonplaats], omdat deze omgeving haar herinnert aan de teleurstellende en zware vruchtbaarheidsbehandelingen die zij in de afgelopen tijd heeft ondergaan en tevens omdat zij in [woonplaats] sinds het uiteengaan van partijen een beperkt sociaal leven heeft en bovendien de stedelijkheid en de daar aanwezige voorzieningen mist. Ook wil de vrouw graag van baan veranderen en de stad biedt daarvoor meer mogelijkheden. Belangrijker nog is echter dat het gezin van de vrouw thans het grootste deel van de tijd niet compleet is. De partner van de vrouw werkt als vrachtwagenchauffeur in de omgeving van [plaats 1] en kan nu ook bij binnenlandse ritten niet thuis slapen, omdat [woonplaats] vrijwel nooit op de route ligt. Feitelijk betekent dit dat de partner van de vrouw gemiddeld zo’n drie dagen per week bij het bedrijf van zijn werkgever in [plaats 1] overnacht in zijn vrachtwagen. De overige dagen rijdt en overnacht hij met name in Engeland. De partner heeft geprobeerd om in de omgeving van [woonplaats] als vrachtwagenchauffeur aan de slag te gaan, echter dit is niet mogelijk in de specifieke plantenbranche waarin hij wil werken. Daarbij komt dat de werkgever van de partner heeft aangegeven dat het vanwege de werk-privé balans van de partner goed zou zijn wanneer hij dichterbij zijn werk zou komen te wonen. Verder speelt nog mee dat de schoonfamilie van de vrouw in de omgeving van [plaats 1] woont en haar schoonmoeder een spierziekte heeft. Om haar schoonmoeder beter te kunnen ondersteunen, is het noodzakelijk dat de vrouw en haar gezin dichterbij komen te wonen. Vanwege al deze omstandigheden kampt de vrouw met depressieve klachten. Daardoor is zij enige tijd uitgevallen op haar werk en kan zij niet de moeder voor [minderjarige] zijn die zij wil zijn. Inmiddels heeft de vrouw hulp gezocht en is zij weer aan het opbouwen op haar werk, in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
De vrouw beseft zich dat de voorgenomen verhuizing met [minderjarige] gevolgen heeft voor de (doordeweekse) contacten tussen [minderjarige] en de man, al komt dit, aldus de vrouw, op jaarbasis in uren slechts neer op zo’n tien dagen, hetgeen niet opweegt tegen de genoemde belangen van de vrouw bij de verhuizing. De vrouw wil de man bovendien tegemoet komen in de vorm van compensatie voor deze dagen op een voor hem passende wijze en wil daarover graag met hem in overleg treden. Mogelijk kan [minderjarige] tijdens vrije dagen of vakanties vaker bij de man verblijven. De vrouw is ook bereid het merendeel van het halen en brengen van [minderjarige] op zich te nemen. Daarnaast kan er in plaats van het huidige fysieke contact doordeweeks na de verhuizing sprake zijn van videolbelmomenten tussen [minderjarige] en de man. Sinds de discussie over de verhuizing verloopt het korte, zakelijke contact van partijen een stuk moeizamer dan voorheen. De vrouw heeft eerder een mediationtraject voorgesteld en wil graag dat het goede contact wordt hersteld. Zij heeft ook gekeken naar alternatieven om vaker samen met haar partner te kunnen zijn, meer in een stadse omgeving te wonen en toch dichterbij de man te blijven wonen, echter dit biedt geen oplossing. Zelfs al zou de vrouw in [plaats 2] of [plaats 3] gaan wonen, dan nog zal [minderjarige] van school moeten veranderen en zal het doordeweekse contact tussen de man en [minderjarige] niet langer mogelijk zijn. Over het contact tussen [minderjarige] en de familie van de man merkt de vrouw op dat [minderjarige] nu doordeweeks wel eens bij haar opa en oma vaderszijde langsgaat, maar dat kan zij na de verhuizing ook in het weekend doen wanneer ze bij haar vader is. Daarbij merkt de vrouw op dat [minderjarige] een heel vrolijk en spontaan kind is. Zij is vanwege haar leeftijd nog niet echt geworteld in [woonplaats] en zal na de verhuizing snel nieuwe vrienden maken en zich gemakkelijk aanpassen. Voorts geeft de vrouw desgevraagd aan dat zij nog geen woning op het oog heeft, maar wel weet waar zij in [plaats 1] zou willen wonen en op de hoogte is van de financiële mogelijkheden. De keuze voor een basisschool voor [minderjarige] is volgens de vrouw afhankelijk van waar zij uiteindelijk naartoe zullen verhuizen en deze keuze wil de vrouw zoveel mogelijk in overleg met de man maken. Daarom is er op dit moment nog geen basisschool voor [minderjarige] geregeld en is het verzoek hieromtrent wat vaag geformuleerd. Hiermee wil de vrouw ook voorkomen dat haar wordt verweten dat zij alles al heeft geregeld zonder de man daarbij te betrekken. Tot slot merkt de vrouw nog op dat zij sinds het uiteengaan van partijen de hoofdverzorger van [minderjarige] is en dat [minderjarige] bij de man gaat logeren. De vrouw regelt ook alle (praktische) zaken voor [minderjarige] en krijgt bijvoorbeeld de vuile was mee terug als [minderjarige] bij de man is geweest. Van een echt goede samenwerking tussen partijen is geen sprake, aldus de vrouw.
4.2
De man stelt ter onderbouwing van zijn verweer dat er geen noodzaak bestaat voor de vrouw om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. De redenen die de vrouw noemt zijn persoonlijk en niet objectief. Tegelijkertijd zijn de gevolgen van de voorgenomen verhuizing voor het contact tussen de man en [minderjarige], maar ook voor het contact van [minderjarige] met haar halfzusje [naam], met wie zij een zeer goede band heeft, en met de familie vaderszijde die in [woonplaats] wonen en die [minderjarige] regelmatig doordeweeks ziet, zeer groot. Er zal doordeweek geen (fysiek) contact meer mogelijk zijn tussen de man en [minderjarige] en het contact in het weekend zal, vanwege de forse reistijd, ook flink ingeperkt worden. De compensatie die de vrouw daarvoor voorstelt, biedt volgens de man geen oplossing. Hij werkt volgens een vast rooster in ploegendienst en heeft maximaal zes weken vakantie per jaar. Ook is de man van mening dat videobellen, naast dat dit niet passend is gelet op de leeftijd van [minderjarige], geen vervanging kan zijn van fysiek contact. Daarbij komt dat [minderjarige] wel degelijk is geworteld in [woonplaats], waar zij al haar hele leven in de buurt van haar familie woont, inmiddels enige jaren naar de basisschool gaat , een halfzusje heeft, vriendjes en vriendinnetjes heeft en haar hobby’s uitoefent. De voorgenomen verhuizing acht de man dan ook geenszins in het belang van [minderjarige] en zal er volgens de man enkel voor zorgen dat [minderjarige] heel veel kwijtraakt. De vrouw kijkt daarbij enkel naar haar eigen belang, aldus de man. Het is ook nog maar de vraag of het in de omgeving van [plaats 1] beter zal gaan met de (psychische klachten van de) vrouw. Desgevraagd benoemt de man dat hij niet heeft ingestemd met het voorstel van de vrouw om een mediationtraject op te starten, omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat dit geschil op die manier kan worden opgelost. Sinds de aankondiging van de verhuizing is de communicatie tussen partijen bovendien verslechterd. Dit neemt echter niet weg dat de man een zeer betrokken ouder voor [minderjarige] is en wil blijven. [minderjarige] mag en kan ook altijd meer tijd bij de man doorbrengen. Als de man dat aan de vrouw voorstelt, lijkt zij daar echter niet voor open te staan, aldus de man.
Het advies van de Raad
4.3
De Raad adviseert de rechtbank om geen toestemming te verlenen voor de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats 1] of omgeving. Ondanks dat de vrouw het recht heeft om een nieuw leven op te bouwen, prevaleert daarbij het belang van de [minderjarige]. Volgens de Raad wordt haar belang vanwege de volgende redenen niet gediend met de voorgenomen verhuizing. Allereerst zal de verhuizing tot gevolg hebben dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader aanzienlijk minder wordt. Met name de doordeweekse contacten zullen verdwijnen, terwijl uit diverse onderzoeken blijkt dat deze zeer waardevol zijn voor kinderen, ook om de band met hun ouders goed te houden. Daarnaast zal het contact tussen [minderjarige] en haar halfzusje en haar opa en oma verminderen. Dit zijn zeer waardevolle hechtingsrelaties voor [minderjarige], die fysiek contact behoeven om in stand te worden gehouden. Het door de vrouw voorgestelde videobellen kan het fysieke contact bovendien niet vervangen en een andere compensatie lijkt er niet echt te zijn nu de man maar beperkt vrij kan nemen van zijn werk. Daar komt nog bij dat er een forse reistijd zal gaan ontstaan van minstens twee uur enkele reis. Zeker op vrijdag zal daar gemakkelijk een uur bij kunnen komen vanwege de files. De Raad is daarnaast van mening , anders dan de vrouw, dat [minderjarige] juist gelet op haar leeftijd wel degelijk is geworteld in [woonplaats]. Het gaat nu heel goed met [minderjarige] en dat is een compliment aan beide ouders, maar betekent ook dat de huidige situatie dient te worden voortgezet. Kinderen zijn dan weliswaar flexibel en kunnen snel nieuwe contacten maken, maar in dit geval zal de verhuizing veel wegnemen voor [minderjarige], en dat kan zij mede gelet op haar leeftijd niet overzien. Dat de vrouw stelt dat [minderjarige] erg enthousiast is over de verhuizing dient daarom in dat licht bezien te worden. Tot slot merkt de Raad op dat het contact tussen de ouders na deze procedure in het belang van [minderjarige] weer hersteld en verbeterd dient te worden, zoals dit voor de procedure het geval was.
Het oordeel van de rechtbank
4.4
Partijen hebben het gezamenlijke gezag over [minderjarige]. Dit brengt met zich mee dat de vrouw voor een eventuele verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] of omgeving in beginsel de toestemming van de man nodig heeft.
Indien de ouders het hierover niet eens worden, kunnen geschillen op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Omdat de man geen toestemming geeft en het niet is gelukt om ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een vergelijk tussen partijen te bereiken, zal de rechtbank een beslissing nemen op het verzoek van de vrouw om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] of een van de omliggende dorpen/steden en [minderjarige] aldaar in te schrijven op een tussen partijen nader overeen te komen basisschool. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang [minderjarige] wenselijk voorkomt.
4.5
Uit vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR;2013:BZ0293) volgt echter dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van in dit geval [minderjarige] bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en die tegen elkaar af te wegen. Hoewel het belang van [minderjarige] dus een overweging van de eerste orde is, neemt dat niet weg dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval andere belangen zwaarder kunnen wegen. Vooral de volgende omstandigheden en belangen worden meegewogen bij de beslissing:
  • het recht en belang van de vrouw om te verhuizen en in vrijheid haar leven (opnieuw) in te richten;
  • de noodzaak voor de vrouw om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de vrouw geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de man te verzachten en/of te compenseren;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de man en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de man en [minderjarige] voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de [minderjarige], haar mening en de mate waarin zij is geworteld in haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van het contact na de verhuizing.
4.6
De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijf heeft in beginsel de gelegenheid moet krijgen om met de minderjarige ergens anders een gezinsleven en toekomst op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met de minderjarige te verhuizen kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Nu de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en de man in het kader van de zorgregeling een structuerele contactregeling met de minderjarige heeft, zou een verhuizing van de minderjarige met zich kunnen brengen dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag door de man en de contactregeling worden beperkt. Om die reden zou de bescherming van de rechten en vrijheden van de man of van de minderjarige (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verplaatsing van de vrouw kunnen rechtvaardigen. De omstandigheden van het geval moeten na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een beslissing om te verhuizen rechtvaardigen.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat een vergelijk tussen de ouders niet mogelijk is. Hierna zal aan de hand van eerder genoemde criteria worden beoordeeld of de keuze van de vrouw om te verhuizen in het kader van de belangafweging te rechtvaardigen valt.
4.7
Hoewel de wens van de vrouw om haar leven opnieuw vorm te geven rechtens gerespecteerd dient te worden, wegen hier ook de belangen van [minderjarige] en de man mee. In dit verband overweegt de rechtbank dat [minderjarige] haar sociale leven in (de omgeving van) [woonplaats] heeft en daar ook geworteld is. Verder geldt op dit moment een zorgregeling waarbij [minderjarige] bij de man verblijft in twee van de drie weken op dinsdag en donderdag vanaf 14:10 uur tot 18:30 uur en in de derde week op dinsdag en donderdag van 7:30 uur tot 8:30 uur. Daarnaast verblijft [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag 14:10 uur (soms vanaf 's avonds als de man nog moet werken) tot zondag 18:30 uur bij de man. De vakanties worden in overleg verdeeld. De rechtbank stelt daarmee vast dat de man op dit moment geen ‘weekendvader’ is. [minderjarige] is regelmatig bij haar vader en haar vader brengt en haalt haar ook naar en van school. Op die manier is de man betrokken bij het dagelijks leven van [minderjarige] en zorgt hij voor haar. Deze zorgregeling verloopt goed en de ouders hebben hierover over het algemeen redelijk goed – zij het kort en zakelijk – onderling contact. Naar het oordeel van de rechtbank staat bij een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] of omgeving vast dat de huidige zorgregeling niet langer kan worden uitgevoerd. Gelet op de grote reisafstand tussen [woonplaats] en [plaats 1] zal dan alleen nog sprake kunnen zijn van een weekendregeling. Daarmee wordt de ouderrol van de man naar het oordeel van de rechtbank te fors ingeperkt. Immers, de verhuizing heeft tot gevolg dat de man geen rol meer kan vervullen in het doordeweekse leven van [minderjarige] en dat de man niet meer in direct contact staat met de basisschool, (de ouders van) vriendjes en vriendinnetjes, de naschoolse activiteiten en de hobby’s van [minderjarige]. De in dat kader door de vrouw voorgestelde compensatie, waarbij [minderjarige] waar mogelijk meer tijd bij de man kan doorbrengen tijdens feestdagen of vakanties, compenseert dit verlies aan contact naar het oordeel van de rechtbank niet, te meer nu de man maar beperkt vrij kan nemen van zijn werk. Ook een langere weekendregeling is gelet op de forse reistijd vrijwel niet uitvoerbaar en mogelijk ook te belastend voor [minderjarige]. Daarbij is de rechtbank met de Raad van oordeel dat videobelmomenten tussen de man en [minderjarige] het huidige doordeweekse fysieke contact van [minderjarige] met zowel haar vader, haar halfzusje en haar opa en oma niet kunnen vervangen. Een verhuizing naar [plaats 1] leidt er naar het oordeel van de rechtbank zodoende toe dat de rol van de man in het leven van [minderjarige] fors wordt ingeperkt, dat hij geen deel meer uitmaakt van het dagelijkse leven van [minderjarige] en dat de kans aanwezig is dat de contacten tussen hen op de lange duur nog verder zullen verminderen. Dit alles is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van [minderjarige]. De door de vrouw gestelde belangen bij de door haar gewenste verhuizing, samengevat: meer tijd met haar nieuwe partner en diens familieleden, uitbreiding van haar sociale netwerk en haar arbeidsmogelijkheden, zijn hiertegenover naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend. Daarbij is van belang dat de vrouw op dit moment een baan heeft in (de omgeving van) [woonplaats] en onvoldoende heeft aangetoond dat het voor haar niet mogelijk is om, indien gewenst, een andere baan in deze omgeving te vinden. De wens van de vrouw om meer tijd met haar nieuwe partner door te brengen, meer ondersteuning aan haar zieke schoonmoeder te kunnen bieden, leveren -hoe begrijpelijk ook- nog geen noodzaak op tot verhuizing. Alles overziend, is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het belang van [minderjarige] om in haar vertrouwde omgeving te blijven wonen en naar school te gaan en daarbij veelvuldig contact te hebben met de vader, zwaarder weegt dan het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing dient te worden afgewezen.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool
4.8
Nu de rechtbank het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar de omgeving van [plaats 1] te verhuizen zal afwijzen, zal de rechtbank het daarmee samenhangende verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] aldaar in te schrijven op een tussen partijen nader overeen te komen basisschool bij gebrek aan belang eveneens afwijzen, nog afgezien van de vraag of een dergelijk ruim omschreven verzoek zich leent voor beoordeling door de rechtbank.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Hopmans en mr. Van de Lockant-Geschiere, rechters tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 in tegenwoordigheid van mr. R. de Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.