Op 11 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een huurder van een woning in Tilburg, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van haar woning voor een periode van één maand op basis van de Opiumwet. De burgemeester van Tilburg had besloten de woning te sluiten na een politieonderzoek waaruit bleek dat er aanzienlijke hoeveelheden harddrugs in de woning aanwezig waren. Verzoekster was het niet eens met dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de woning betrokken was bij drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op goede gronden had besloten tot sluiting van de woning en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting een signaalfunctie heeft voor de buurt en dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen en dat de sluiting van de woning voor één maand moest doorgaan, met inachtneming van een toegezegde begunstigingstermijn van drie dagen na de uitspraak.