Op 11 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Turk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld omdat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing van 4 september 2024, waarin het UWV weigerde om eiser een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien het UWV de beslistermijn had overschreden. Eiser had het UWV op 9 april 2025 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een nieuw besluit was genomen.
De rechtbank bepaalde dat het UWV binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, maar gaf het UWV in dit geval vier maanden de tijd om alsnog te beslissen op het bezwaar. Dit was nodig vanwege de beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen en de grote werkvoorraden. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser kreeg gelijk, en het UWV werd ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser, die in totaal € 453,50 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.