Op 12 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van zijn GGZ-behandelaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S. van de Wilt-Withfield, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1991 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Polat. De rechtbank oordeelde dat de behandelaar als ambtenaar kan worden aangemerkt en dat er sprake was van strafverzwarende omstandigheden. De verdachte had op 28 februari 2024 in een wachtruimte van de Forensisch Psychiatrische Afdeling met twee broodsmeermessen in de richting van de behandelaar gestoken, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege, gezien de ernstige psychische toestand van de verdachte en het hoge recidiverisico. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.