ECLI:NL:RBZWB:2025:5385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
02-242056-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking en bezit van cocaïne en andere harddrugs, en witwassen van geld

Op 12 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het verwerken van cocaïne en het bezit van een grote hoeveelheid hard- en softdrugs. De verdachte, geboren in 1988 en wonende te [woonplaats], werd bijgestaan door raadsman mr. G.J.P.M. Mooren. Tijdens de zitting op 29 juli 2025 heeft de officier van justitie, mr. E. Kranendonk, de tenlastelegging gepresenteerd, die onder andere het bezit van 1.880 gram hennep en het witwassen van ruim € 11.000,- omvatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op heterdaad is aangehouden in zijn kamer, waar de politie een aanzienlijke hoeveelheid drugs en contant geld aantrof. De verdachte ontkende enige betrokkenheid bij de aangetroffen middelen en het geld, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn beschikkingsmacht en wetenschap over de drugs en het geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen gelast. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van bepaalde voorwerpen bevolen, en de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van andere voorwerpen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-242056-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juli 2025, waarbij de officier van justitie mr. E. Kranendonk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: de handel in of het bezit van verschillende soorten harddrugs;
feit 2: het bezit van 1.880 gram hennep;
feit 3: het witwassen van € 11.000,-.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat onder feit 1 alleen bezit van verdovende middelen kan worden bewezen. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd, behalve wat betreft de ten laste gelegde hoeveelheden cocaïne en MDMA: die hoeveelheden kan hij niet herleiden uit het dossier. De raadsman verzoekt om verdachte vrij te spreken van feit 3, omdat verdachte ontkent dat het geld van hem is en het dossier voor dit feit onvoldoende bewijs bevat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 26 juli 2024 trad de politie vanwege een tci-melding en daarop volgende observaties binnen in een bovenwoning aan [adres] in [woonplaats] . In de kamer van verdachte trof de politie onder meer 1.880 gram hennep, een contant geldbedrag van € 11.316,00 en een grote hoeveelheid harddrugs aan. Het bleek te gaan om 1.712 gram cocaïne, 3.625 gram MDMA, 627 gram amfetamine, 102 gram heroïne en 1.470 LSD zegels. Daarnaast zijn op de salontafel in de kamer van verdachte voorwerpen aangetroffen die bestemd zijn voor het verwerken van harddrugs, waaronder een weegschaal en tot bolletjes gedraaide topjes van plastic handschoenen met daarin cocaïne. Verdachte was op het moment van de doorzoeking in zijn (afgesloten) kamer aanwezig en is op heterdaad aangehouden.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de aangetroffen verdovende middelen en het aangetroffen geld ontkend. De verdovende middelen en daarmee verband houdende goederen lagen al in zijn kamer toen hij die de week vóór zijn aanhouding ging huren. Hij kwam alleen op de kamer om te douchen en heeft er hooguit twee keer geslapen. In de loop van de week kwamen er meer verdovende middelen bij. Een kennis die een sleutel had van verdachtes kamer heeft die verdovende middelen waarschijnlijk in de kamer gelegd. Hij wil de naam van die kennis niet noemen.
feiten 1 en 2: verwerken van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, MDMA, amfetamine, heroïne, LSD en hennep
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde feit moet er bij verdachte sprake zijn van beschikkingsmacht over en wetenschap van de in zijn kamer aangetroffen verdovende middelen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte beschikkingsmacht over en wetenschap van die verdovende middelen had. Verdachte had als bewoner van de kamer daar namelijk de beschikkingsmacht over. Verder geldt volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt dat een persoon wordt geacht wetenschap te hebben van de in zijn woning aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit specifieke geval anders is. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Wat betreft de cocaïne acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze heeft verwerkt. Toen de politie binnenviel heeft zij de deels in verkoophoeveelheden verpakte cocaïne aangetroffen op de salontafel, samen met voorwerpen die bestemd zijn voor het verwerken van cocaïne. Alleen verdachte was op dat moment in de kamer aanwezig.
Medeplegen
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte deze feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen.
feit 3: witwassen
In de kamer van verdachte is een geldbedrag van € 11.316,- aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat het geld, met uitzondering van ongeveer € 60,- dat op het nachtkastje lag, niet van hem was. Het geld lag echter, net als de drugs, in de door hem gehuurde kamer verdachte heeft de naam van de kennis met sleutel van zijn kamer niet willen noemen. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het geld voorhanden heeft gehad. De omvang van het geldbedrag, de omstandigheden waaronder het is aangetroffen en het uitblijven van een verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld leiden de rechtbank tot de conclusie dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 19 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 te [woonplaats] opzettelijk heeft verwerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1.710 gram cocaïne en
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 3.625 gram MDMA en
- 627 gram amfetamine en
- 102 gram heroïne en
- 1470 zegels LSD,
zijnde cocaïne en MDMA en amfetamine en heroïne en LSD telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 26 juli 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 1880 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3
hij op 26 juli 2024 te [woonplaats] een geldbedrag van totaal ongeveer 11.000 Euro voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte een straf op te leggen waarbij de duur van het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een fors voorwaardelijk strafdeel en eventueel een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft cocaïne verwerkt en had een grote hoeveelheid hard- en softdrugs voorhanden. Het bezit van een dergelijke hoeveelheid (hard)drugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne, MDMA, amfetamine, heroïne, LSD en softdrugs zoals hennep middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van gebruikers. Door het verwerken en bezit hiervan heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit, waarvan een sterk ondermijnende en maatschappelijk ontwrichtende werking uitgaat. Bovendien gaat de handel in drugs veelal gepaard met illegale geldstromen en andersoortige criminaliteit, zoals delicten tussen handelaren onderling en strafbare feiten die gebruikers plegen om aan de drugs te kunnen komen. Verdachte heeft voor dit alles blijkbaar geen oog gehad en zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 11.000,-. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Gelet op de bewezenverklaring moet de rechtbank concluderen dat verdachte tegen beter weten in het drugsbezit en het witwassen heeft ontkend en geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles overziend, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist en door de raadsman verzocht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De in beslag genomen voorwerpen zijn bij verdachte aangetroffen en zijn, mede gelet op het hiervoor overwogene, op enigerlei wijze als hulpmiddel ingezet om het strafbare feit te begaan. De rechtbank zal deze goederen daarom verbeurd verklaren.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. De rechtbank zal deze voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
7.3
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 3:witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-
verklaart verbeurdde voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 2, 4 tot en met 15, 39, 57 tot en met 62, 64 en 65;
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3, 16 tot en met 38, 40 tot en met 55;
-
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 56 en 63.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 augustus 2025.
Mrs. Verhoeven en Kroes zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
-(totaal) ongeveer 1.710 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
-(totaal) 3.625 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
-(totaal) 627 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-(totaal) 102 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
-(totaal) 1470 zegels LSD, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LDS,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of heroïne en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1880 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 26 juli 2024, te [woonplaats] (van) een geldbedrag van (totaal) ongeveer 11.000 Euro, althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )