ECLI:NL:RBZWB:2025:5402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11472879 \ CV EXPL 25-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een showroommodel boxspring met geschil over maatvoering en ontbinding

In deze zaak heeft eiser, na de aankoop van een showroommodel boxspring, een vordering ingesteld tegen gedaagde, waarbij hij stelt dat de geleverde bedcombinatie niet voldoet aan de overeengekomen maatvoering. Eiser heeft de bedcombinatie op 29 december 2023 gekocht voor € 6.500,00, maar stelt dat de matrassen niet de juiste afmetingen hebben zoals vermeld op de verkoopbon. Na een deskundigenonderzoek, dat op 12 juli 2024 heeft plaatsgevonden, concludeert de deskundige dat de matrassen korter zijn dan de afgesproken maat. Eiser heeft vervolgens de overeenkomst op 27 september 2024 buitengerechtelijk ontbonden en vordert onder andere terugbetaling van het aankoopbedrag en deskundigenkosten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er geen gebrek is aan de geleverde bedcombinatie. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden, omdat eiser de eigenschappen van de bedcombinatie zelf heeft kunnen waarnemen bij de aankoop. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11472879 \ CV EXPL 25-18
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] B.V., o.a. h.o.d.n. [gedaagde],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 januari 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 7 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 29 december 2023 heeft [eiser] de showroom van [gedaagde] bezocht en daar een showmodel van een bedcombinatie bezichtigd. [eiser] heeft dit showmodel, (bestaande uit een boxspring, twee handgemaakte matrassen en een opdekmatras, aangeboden voor € 11.000,00) ter plaatse gekocht voor een bedrag van € 6.500,00. [eiser] heeft ook een dekbedovertrek van € 200,00 gekocht.
2.2.
Op de verkoopbon die door [gedaagde] is verstrekt is opgenomen dat de afmeting van de boxspring en het opdekmatras 180 bij 210 cm bedragen. De afmeting van de twee matrassen zijn op de verkoopbon aangeduid als 90 bij 210 cm.
2.3.
De bedcombinatie is op 12 februari 2024 bij [eiser] bezorgd.
2.4.
Op 13 mei 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] een ingebrekestelling aan [gedaagde] gestuurd. Daarin is opgenomen dat [eiser] meent dat de bedcombinatie niet aan de overeengekomen maatvoering voldoet.
2.5.
[eiser] heeft opdracht gegeven aan [bedrijf] om onderzoek te doen naar gebreken aan de door [gedaagde] geleverde bedcombinatie. Op 12 juli 2024 heeft er een deskundigenonderzoek plaatsgevonden. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Op 19 juli 2024 heeft de deskundige het rapport van expertise (hierna: ‘het deskundigenrapport’) opgesteld. Het matras dat is gemeten, bleek 206 cm lang te zijn. [eiser] heeft het deskundigenrapport per e-mail op 27 september 2024 aan [gedaagde] toegestuurd en daarbij de (buitengerechtelijke) ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is ontbonden op 27 september 2024, dan wel de overeenkomst te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 6.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2024 tot de datum van algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de deskundigenkosten van € 1.328,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de datum der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 776,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, het salaris van de gemachtigde van [eiser] daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat sprake is van een gebrek, omdat de maatvoering van de matrassen niet voldoet aan de overeenkomst. Ook voldoet de afwijking in de lengte van de matrassen niet aan de binnen de beddenindustrie als leidraad geldende NEN-EN 1334 norm (hierna: ‘de NEN-norm’). [eiser] stelt zich dan ook op het standpunt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst. Aangezien [gedaagde] niet binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor [eiser] zijn verplichtingen is nagekomen, was [eiser] gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden. De reeds ontvangen prestaties dienen ongedaan te worden gemaakt. [gedaagde] moet het door [eiser] betaalde bedrag van € 6.700,00 restitueren, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Hij betwist dat hij gebonden is aan de NEN-norm. Er is geen gebrek aan de bedcombinatie. De geconstateerde afwijking van het matras is volgens [gedaagde] acceptabel voor bedden binnen de categorie van 90 bij 210 cm. Het is ook geen probleem. [eiser] heeft het matras strak tegen het hoofdbord aangelegd, terwijl er juist wat ruimte tussen het hoofdbord en het matras hoort te zitten. De ruimte wordt opgevuld door de molton en het onderlaken. Omdat er geen gebrek is aan de bedcombinatie, bestaat er ook geen rechtsgrond voor ontbinding en dient de vordering te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de koopovereenkomst rechtsgeldig door [eiser] buitengerechtelijk is ontbonden of door de kantonrechter moet worden ontbonden en of [gedaagde] het aankoopbedrag aan [eiser] moet terugbetalen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de overeenkomst tussen partijen aangemerkt moet worden als een consumentenkoop. Omdat er sprake is van consumentenkoop zijn de bepalingen daarover in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op de overeenkomst van toepassing.
4.3.
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 7:17 BW. Daarin is bepaald dat een zaak niet beantwoordt aan de overeenkomst, indien deze niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Bij de beoordeling daarvan dienen de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan in acht te worden genomen. Van belang is dus wat partijen zijn overeengekomen.
4.4.
[eiser] stelt dat de bij hem geleverde bedcombinatie gebrekkig is, omdat de maatvoering van de matrassen niet voldoet aan de overeenkomst. Op de verkoopbon is opgenomen dat de twee matrassen een afmeting zouden hebben van 90 bij 210 cm. De deskundige heeft vastgesteld dat in elk geval één van de matrassen een afmeting van 89 bij 206 cm heeft (het andere matras is niet opgemeten). Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat de andere, niet door de deskundige opgemeten, matras even lang is als de wel opgemeten matras. De kantonrechter gaat daar dus verder vanuit. [eiser] stelt dat de matrassen te kort zijn en daarom niet voldoen aan de overeenkomst. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.5.
De afmetingen die op de verkoopbon zijn opgenomen, zijn in dit geval in mindere mate van belang om te bepalen wat partijen zijn overeengekomen. [eiser] heeft namelijk een showmodel gekocht. Hij heeft dit showmodel in de winkel van [gedaagde] bezichtigd, waarbij hij ter plekke de eigenschappen van de bedcombinatie, waaronder de afmetingen en de positionering van de matrassen op de boxspring, heeft kunnen zien. Ook heeft hij even op de bedcombinatie gelegen. Als de afmetingen voor hem niet goed waren, had hij dat op dat moment redelijkerwijs moeten opmerken. [eiser] heeft dat echter niet gedaan en heeft de bedcombinatie aangeschaft. Dat de matrassen korter zijn dan 210 cm, namelijk 206 cm, doet daaraan niet af. Het is namelijk niet in geschil dat [gedaagde] het exacte showmodel heeft geleverd. Er is dus geleverd wat is overeengekomen.
4.6.
Daarnaast – en wellicht ten overvloede – merkt de kantonrechter op dat zelfs al zouden (uitsluitend) de afmetingen op de verkoopbon als uitgangspunt worden genomen om te bepalen wat is overeengekomen, ook dat niet kan leiden tot toewijzing van de vordering. Door de deskundige is opgemerkt en door [eiser] is onderkend, dat bij bedden gebruikelijk een ‘circa’ maatvoering gehanteerd. Een exacte afmeting van 90 bij 210 centimeter kan [eiser] dan ook op basis van de verkoopbon niet in redelijkheid verwachten. Volgens [eiser] is de door de deskundige geconstateerde afwijking van 4 cm gelet op de NEN-norm (die voorziet in een tolerantie van 2 cm) iets te veel. Of de NEN-norm al dan niet van toepassing is – hetgeen door [gedaagde] wordt betwist – kan in het midden worden gelaten. De deskundige concludeert in zijn rapport immers:

Een matras met een lengtemaat van 206 cm ligt het dichtst bij de lengtemaat 210 cm en zou dan naar mijn mening onder die categorie aangeboden of verkocht moeten worden. Hij is wel aan de krappe kant maar valt wel in de juiste categorie.
De (geringe) afwijking van 4 cm van de maatvoering zoals opgenomen op de verkoopbon rechtvaardigt met inachtneming daarvan dan ook niet de ontbinding van de hele overeenkomst.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de tussen partijen gesloten overeenkomst niet buitengerechtelijk mocht ontbinden op 27 september 2024, zodat de onder I gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Ook de vordering dat de kantonrechter de overeenkomst alsnog ontbindt en de nevenvorderingen worden afgewezen.
4.8.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. [gedaagde] heeft geen gemachtigde, maar is wel tweemaal ter zitting verschenen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [gedaagde] vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 100,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten vanwege het tweemaal verschijnen ter zitting.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 100,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.