ECLI:NL:RBZWB:2025:5416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
02-163831-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor opzetheling van emballagegoederen en vrijspraak van diefstal van zwembadtenten en trampolines

Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetheling van een grote hoeveelheid emballagegoederen en diefstal van zwembadtenten, zwembadhoezen en trampolines. De verdachte, geboren in 1991 en gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H.M. Dunsbergen. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 31 juli 2025, waar de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van tienduizenden statiegeldkratten en rollies, die illegaal waren verkregen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, gezien zijn ervaring in de emballagehandel. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van zwembadtenten en trampolines, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij deze diefstal. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte dit in de uitoefening van zijn bedrijf had gepleegd. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, maar enkele vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-163831-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2025
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een zeer grote hoeveelheid emballagegoederen en diefstal, dan wel heling, van een grote hoeveelheid zwembadtenten, zwembadhoezen en trampolines.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat feit 1 en feit 2 subsidiair kunnen worden bewezen en verzoekt verdachte van feit 2 primair vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (heling emballagegoederen)
Op 20 september 2023 heeft de politie een zeer grote hoeveelheid kratten, bakken en bijbehorende rollies en dolly’s aangetroffen in de loods aan [adres 2] . Deze kratten, bakken en rolsystemen met vaak gestandaardiseerde maten worden met name voor het vervoer van levensmiddelen gebruikt in bijvoorbeeld supermarkten, bakkerijen en bij fruittelers. Deze goederen maakten, zo blijkt uit de aangiftes, vrijwel allemaal deel uit van een gesloten statiegeldsysteem, wat inhoudt dat enkel bedrijven met een contract met de verstrekker in bezit kunnen zijn van deze goederen. Deze bedrijven hebben de goederen vervolgens in bruikleen en op enig moment in de keten betaalt de gebruiker statiegeld dat hij bij het inleveren weer ontvangt. Het eigendom van de emballagegoederen blijft steeds bij de uitgevers van deze goederen. Uit de aangiftes blijkt ook dat diefstal van deze emballagegoederen zeer vaak voorkomt en daarmee een grote kostenpost is voor deze bedrijfstak. De aangevers hebben allemaal verklaard dat zij geen contract hebben met het bedrijf van verdachte en dat, mede gelet op de enorme hoeveelheid die bij verdachte is aangetroffen, het wel moet gaan om illegaal verkregen goederen. Zonder contract is het immers niet mogelijk om een dergelijk grote hoeveelheid in bezit te hebben.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze loods huurde en dat alle kratten, bakken, dolly’s en rollies die in de loods stonden van zijn bedrijf waren. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat het eigendom van deze goederen bij de uitgever daarvan bleef berusten, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Allereerst geldt dat verdachte een emballagebedrijf had, dat zich specialiseerde in dit soort goederen, waardoor bij hem een meer dan gemiddelde kennis over deze goederen mag worden verondersteld. Daarnaast geldt dat op de goederen ook vermeldingen over eigendom werden gedaan, zoals op de ruim 40.000 CBL-kratten die in de loods van verdachte zijn aangetroffen. Daarop staat immers vermeld dat zij onvervreemdbaar eigendom zijn van [benadeelde 1] . Voor de kratten en rolsystemen waarvoor statiegeld moest worden betaald, geldt bovendien dat de waarde die verdachte daarvoor volgens zijn eigen verklaring heeft betaald, veel lager ligt dan de statiegeldwaarde daarvan. Zo heeft verdachte verklaard dat hij de CBL-kratten heeft gekocht voor € 1,50 tot € 2,- per stuk, terwijl het statiegeld € 3,86 per krat bedraagt. Een legale gebruiker van deze kratten zal deze niet met een dergelijk verlies van de hand doen. Met inachtneming daarvan kan het niet anders zijn dan dat deze goederen geen legale herkomst hadden, maar afkomstig waren van een misdrijf en dat verdachte dat ook wist. Dat verdachte - niet gespecificeerde - facturen van [bedrijf 1] heeft overgelegd die op deze kratten betrekking zouden hebben, maakt dat niet anders. De prijzen die voor de kratten zijn betaald, volgens deze facturen € 1,85, bedragen immers minder dan de helft van de statiegeldwaarde. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank opzetheling wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte wordt partieel vrijgesproken van heling van de Brobankratten en de daarbij behorende dolly’s. Deze goederen maakten geen onderdeel uit van een gesloten statiegeldsysteem en aangever Bakkersteam heeft verklaard dat deze kratten ook wel werden verkocht en doorverkocht, al gaat het daarbij normalerwijze om veel kleinere hoeveelheden. De rechtbank kan daarom niet zonder meer vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van deze goederen.
Feit 2 primair (diefstal zwembadtenten, zwembadhoezen en trampolines)
In het dossier staat vermeld dat uit verschillende registraties blijkt dat verdachte [telefoonnummer] gebruikt of opgeeft als zijnde zijn telefoonnummer. Deze registraties zijn echter niet opgenomen in het dossier, noch is er een andere onderbouwing daarvoor in de stukken te vinden, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte daadwerkelijk gebruik maakte van dit telefoonnummer. Mede gelet daarop kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte in de tenlastegelegde periode in Boxtel is geweest of dat hij anderszins enige betrokkenheid had bij de diefstal van de goederen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Feit 2 subsidiair (heling zwembadtenten, zwembadhoezen en trampolines)
Op 20 september 2023 heeft de politie gestolen zwembadtenten, zwembadhoezen, en trampolines aangetroffen in de loods aan [adres 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij de huurder en gebruiker was van de loods. Hij heeft verder verklaard dat hij dacht dat [naam 1], de eigenaar van de loods, deze goederen in zijn loods had gezet. [naam 1] zou geregeld pallets neerzetten in de loods van verdachte en de verschillende loodsen stonden met elkaar in verbinding. Ondanks dat verdachte dit pas ter zitting heeft verklaard en het opvallend is dat er goederen in zijn loods stonden die niet pasten binnen zijn bedrijfsvoering van emballagehandel, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van deze goederen. Uit het dossier volgt dat de loodsen inderdaad met elkaar in verbinding stonden, maar hieruit volgt niet of het gebruikelijk was dat anderen goederen in de loods van verdachte plaatsten. Evenmin kan daaruit worden afgeleid in wat voor goederen [naam 1] handelde. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op20 september 2023 te Moerdijk, een hoeveelheid statiegeldkratten en roll
ies voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van
deze goederenwist dat het
door misdrijf verkregen goederenbetrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van tienduizenden statiegeldkratten en rollies, die een zeer grote waarde vertegenwoordigen. Deze vorm van vermogenscriminaliteit brengt enorme schade toe aan onder meer transportbedrijven, de detailhandel en de verzekeraars. Daardoor wordt indirect ook schade toegebracht aan de consument, die uiteindelijk een hogere prijs moet gaan betalen vanwege de doorberekening van de schade in de prijzen. Daarnaast leidt dit soort feiten tot veel overlast bij de bedrijven en worden zij genoodzaakt steeds verdergaande maatregelen te nemen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Opzetheling bevordert diefstal en zorgt voor een illegaal circuit van (goedkope) goederen, waardoor de reguliere handel wordt verstoord en schade wordt toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 juni 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte dit feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn bedrijf. Verdachte ondermijnde een gesloten systeem, verdiende daar geld mee en is daar kennelijk mee doorgegaan nadat hij wetenschap kreeg van onderhavige strafzaak. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting geen enkele blijk gegeven de ernst van het feit in te zien. Verdachte heeft geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd waarmee de rechtbank in het bijzonder rekening dient te houden.
Alles afwegende acht de rechtbank alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

[benadeelde 2] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert blijkens het schadeformulier een vergoeding van € 2.650,- aan materiële schade.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.923,33 aan materiële schade.
[benadeelde 3] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.692,50 aan materiële schade.
Beoordeling
Vordering [benadeelde 2] B.V.
[bedrijf 2] B.V. heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 2] B.V. tevens handelt onder de naam [benadeelde 2] B.V. De vordering tot schadevergoeding is ondertekend door [naam 2] , die daarvoor is gemachtigd door de directeuren van [benadeelde 2] B.V.
Ter terechtzitting was namens de benadeelde partij [naam 3] aanwezig. Zij heeft het voegingsformulier en aanvullende stukken ingediend. De rechtbank constateert dat de gevorderde schadebedragen van de vooraf overgelegde stukken en van de ter zitting overgelegde stukken niet overeenkomen. Hierdoor is voor de rechtbank niet duidelijk welk bedrag aan schadevergoeding wordt gevorderd en wat daarvan de onderbouwing is. Ter zitting is dit ook niet duidelijk geworden. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting (maak een keuze)van het strafgeding op, reden waarom de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard. De vordering kan enkel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [benadeelde 1]
heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Uit de aangifte van [bedrijf 3] B.V. in combinatie met de toelichting bij deze vordering blijkt dat het beheer van de statiegeldkratten bij [bedrijf 3] B.V. ligt, maar dat de kratten eigendom zijn van [benadeelde 1] . De rechtbank is van oordeel dat de transportkosten ter hoogte van € 5.885,13 voldoende zijn onderbouwd. Dit gevorderde schadebedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de kosten voor vermissing van de kratten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de gestelde schade is geleden door deze benadeelde partij. Ten aanzien van de handlingskosten is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd welke werkzaamheden zijn verricht. Nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting (maak een keuze)van het strafgeding op, reden waarom de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit kan enkel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Verder zal over het toegekende bedrag de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 20 september 2023.
De benadeelde partij heeft tevens vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 4.732,- gevorderd. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat de opgevoerde kosten die zien op de raadkamerprocedure van 9 april 2024 niet toewijsbaar zijn, nu dit een afzonderlijke procedure betreft. Voor het overige geldt dat het gevorderde liquidatietarief is gebaseerd op de totale waarde van de kratten, terwijl dit gebaseerd zou moeten zijn op de hoogte van de vordering in deze procedure. Nu de vordering onder een bedrag van € 25.000,- blijft, is het liquidatietarief kanton van toepassing. De rechtbank zal twee punten liquidatietarief kanton toewijzen van € 339,- per punt, gelet op de hoogte van het toegewezen schadebedrag.
Vordering [benadeelde 3] B.V.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan enkel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , van
€ 5.885,13, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 678,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 5.885,13(hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling
64 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter,
en mrs. E.G.F. Vliegenberg en K. Verhoeven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 augustus 2025.
Mr. Collombon en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2023 tot en met 21 september 2023 te Moerdijk en/of Zevenbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid (statiegeld)kratten en/of bakken en/of rolleys en/of dolly’s, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij in of omstreeks de periode van 11 september 2023 tot en met 20 september 2023 te Boxtel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid zwembadhoezen en/of zwembadtenten en/of een hoeveelheid trampolines, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] B.V. en/of [bedrijf 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen hoeveelheid zwembadhoezen en/of zwembadtenten en/of een hoeveelheid trampolines onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 september 2023 te Moerdijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid trampolines en/of zwembadtenten en/of zwembadhoezen, althans goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.