ECLI:NL:RBZWB:2025:543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/02/430980 / JE RK 25-111
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot regie over zorgregeling tussen moeder en minderjarige

Op 3 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de zorgregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI), had verzocht om de regie over de zorgregeling te bepalen, gezien de zorgelijke situatie van de moeder. De moeder, die bekend is met psychiatrische problematiek, had eerder onder toezicht gestaan en er waren ernstige zorgen over haar psychische toestand. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en het kind voorlopig geen contact met elkaar mogen hebben, en dat de GI de regie over de contacten moet voeren. Dit besluit is genomen om de veiligheid en het welzijn van het kind te waarborgen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder moet meewerken aan voorwaarden die door de GI worden gesteld, om weer tot een veilig contact te komen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI moet beslissen over het handhaven of intrekken van een eerder verzoek dat hetzelfde onderwerp betreft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/430978 / JE RK 25-110 (spoed vaststelling contactregeling)
C/02/430980 / JE RK 25-111 (vaststelling contactregeling)
Datum uitspraak: 3 februari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een contactregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 21 januari 2025 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de GI;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 januari 2025.
1.2
Op 27 januari 2025 heeft de kinderrechter de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de advocaat van de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
De advocaat van de vader heeft aangegeven dat de vader wegens ziekte niet kan verschijnen, maar dat zij hem in rechte zal vertegenwoordigen. De moeder is, ondanks dat zij correct is opgeroepen, niet verschenen. Er is op 24 januari 2025 telefonisch contact geweest met mr. L.T.C.M. Geurts, die in de hierna vermelde andere procedures als advocaat van de moeder staat geregistreerd, om haar op de hoogte te brengen van voormelde mondelinge behandeling. De advocaat heeft aangegeven niet te kunnen verschijnen, omdat zij niet in contact heeft kunnen komen met de moeder.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] woont bij de vader, met instemming van de moeder. Er is een onderlinge afspraak tussen de ouders dat [minderjarige] en de moeder elkaar twee keer per week (op woensdag en zondag) enkele uren zien.
2.3
Bij beschikking van 19 augustus 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 19 augustus 2025.
2.4
Er zijn twee procedures bij deze rechtbank aanhangig met betrekking tot het contact tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft op 13 december 2024 (bekend onder zaaknummer C/02/430267 / JE RK 24-2334) en de GI op 31 december 2024 (bekend onder zaaknummer C/02/430449 / JE RK 24-2355) verzoeken ingediend Beide zaken staan voor mondelinge behandeling gepland op 17 februari 2025.
2.5
Bij beschikking van 21 januari 2025 heeft de kinderrechter op het door de GI gedane spoedverzoek bepaald dat de moeder en [minderjarige] voor de duur van twee weken niet gerechtigd zijn tot contact met elkaar en dat de regie over de contacten tussen de moeder en [minderjarige] bij de GI komt te liggen. Het verzoek is verder aangehouden tot voormelde mondelinge behandeling.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen in die zin dat bepaald wordt dat er voorlopig geen contact zal zijn tussen de moeder en [minderjarige] en dat de regie over de contacten tussen de moeder en [minderjarige] bij de GI komt te liggen.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de psychische toestand van de moeder. De moeder is bekend met psychiatrische problematiek. De moeder heeft in 2024 met een zorgmachtiging in een GGZ-kliniek verbleven. Ze is daarna bij de SMO gaan wonen. De moeder heeft sinds 14 januari 2025 een eigen woning. De moeder heeft de begeleiding van het FACT stopgezet en heeft aangegeven alleen gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts aan te gaan. De moeder had eerst begeleid contact met [minderjarige] . Sinds 17 december 2024 is de begeleiding door [zorgondersteuner] beëindigd. De afspraak per januari 2025 is dat de moeder en [minderjarige] op woensdag van 17.30 tot 19.45 uur en op zondag van 15.45 uur tot 17.45 uur omgang hebben. Dit heeft echter niet plaatsgevonden. Er is namelijk geen contact meer met de moeder te krijgen en er zijn ernstige zorgen over het psychisch welzijn van de moeder naar voren gekomen. Het lukt de GI niet om contact te krijgen met de moeder. SMO heeft de moeder vorige week gezien en heeft met de GI haar zorgen over het psychische welzijn van de moeder gedeeld. Sindsdien heeft SMO geen contact meer met de moeder kunnen krijgen. Er is afgelopen weekend een anonieme melding bij de politie gedaan over verward gedrag door de moeder. De vader heeft de moeder onlangs gezien en maakt zich ook ernstig zorgen. De moeder vertoont verward gedrag, ziet er onverzorgd uit en is verbaal agressief. De GI heeft contact gehad met de huisarts en gevraagd om een inschatting te maken van het psychisch welbevinden van de moeder. De huisarts heeft getracht de moeder te bereiken en is zelfs meerdere keren langs haar deur gegaan, maar ook voor de huisarts is de moeder onbereikbaar. De GI acht het niet verantwoord dat [minderjarige] haar moeder in deze toestand ziet. De contactmomenten kunnen daarom niet plaatsvinden. Er dient zicht te komen op de psychische toestand van de moeder. De GI vraagt de regie over de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] , zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden aan de moeder, zoals het laten doen van een veiligheidsinschatting.
4.2
Namens de vader is naar voren gebracht dat hij zich ernstig zorgen maakt en geen vertrouwen heeft in de situatie met de moeder op dit moment. Hij stemt in met het verzoek van de GI.
4.3
De Raad heeft geadviseerd het verzoek van de GI toe te wijzen. Vanaf het moment dat de moeder zelfstandig is gaan wonen, is een terugval merkbaar. De moeder is uit het contact gegaan met de GI, de vader en de hulpverlening en er zijn meerdere signalen van ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat er zicht komt op de situatie van de moeder, voordat er weer contact kan plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder moet gaan meewerken met door de GI te stellen voorwaarden. De Raad geeft daarover aan dat de moeder inzicht moet gaan geven in haar situatie, dat zij bereikbaar moet gaan zijn voor de GI en de hulpverlening en dat zij toestemming moet geven aan de GI om informatie op te vragen bij de betrokken hulpverleners. De moeder heeft de keuze gemaakt om toezicht vanuit het FACT niet te accepteren en gesprekken aan te gaan met de praktijkondersteuner van de huisarts. De praktijkondersteuner moet dan echter wel kennis hebben over GGZ-problematiek om zicht te kunnen krijgen op het welbevinden van de moeder.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat zowel de GI als de vader het belangrijk vinden dat er contact is tussen [minderjarige] en haar moeder. Er was in eerste instantie een afspraak hierover tussen de ouders onderling. De moeder en [minderjarige] hebben de periode na het verblijf van de moeder in een GGZ-kliniek begeleide omgang met elkaar gehad. Recent hebben de GI en de moeder in onderling overleg nadere afspraken gemaakt over het contact tussen haar en [minderjarige] . Met de GI en de Raad constateert de kinderrechter dat de situatie sinds januari is veranderd. De GI heeft concrete informatie gekregen uit verschillende bronnen dat het niet goed gaat met de moeder. De moeder is bekend met psychiatrische problematiek. Er zijn ernstige zorgen over het verwarde gedrag door de moeder dat door verschillende personen is gezien. Daarnaast is de moeder volledig uit het contact gegaan met de GI, de hulpverlening en de vader. Daardoor kan de GI geen zicht meer te krijgen op (de toestand van) de moeder. Onder deze omstandigheden acht de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige] dat zij haar moeder in deze toestand ziet.
5.3
De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] nodig dat de regie over het contact tussen [minderjarige] en de moeder komt te liggen bij de GI. De GI moet namelijk aan de moeder voorwaarden kunnen stellen om weer tot een veilig en stabiel contact tussen [minderjarige] en de moeder te kunnen komen. Met de Raad acht de kinderrechter het van belang dat in ieder geval als voorwaarden worden gesteld dat de moeder bereikbaar moet zijn voor de GI en de hulpverlening, dat zij inzicht gaat geven in haar situatie en dat de moeder toestemming geeft aan de GI om informatie bij de betrokken hulpverleners op te vragen. Daarnaast acht de kinderrechter de opmerking van de Raad van belang dat de hulpverlening, zoals de door de moeder gewenste praktijkondersteuner van de huisarts, wel kennis en ervaring heeft met psychiatrische problematiek om het welbevindingen van de moeder te kunnen beoordelen.
5.4
Gezien het voormelde zal de kinderrechter vaststellen dat de regie over het contact tussen [minderjarige] en de moeder bij de GI wordt bepaald. Dit heeft tot gevolg dat de tussen de moeder en de GI/vader overeengekomen zorgregeling niet zal gelden. De GI bepaalt namelijk onder welke voorwaarden, in welke vorm (begeleid of onbegeleid), in welke duur en frequentie het contact tussen [minderjarige] en de moeder weer plaats kan vinden. De kinderrechter ziet geen aanleiding om te bepalen dat er voorlopig geen contact zal zijn tussen [minderjarige] en de moeder, omdat dit al het gevolg is van de beslissing om de regie bij de GI te bepalen en het uiteindelijke doel wel is dat er een (door de GI te bepalen) vorm van contact zal zijn (waarbij het belang van [minderjarige] leidend is).
5.5
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6
Volledigheidshalve geeft de kinderrechter nog aan dat de GI nog een keuze moet maken over het handhaven of intrekken van het op 31 december 2024 gedane verzoek (onder zaaknummer C/02/430449 / JE RK 24-2355), omdat dit verzoek hetzelfde onderwerp betreft als onderhavige beslissing. Daarnaast attendeert de kinderrechter de GI erop dat het door haar in onderhavige procedure aangegeven verweer tegen het verzoek van de moeder van 13 december 2024 in die procedure (onder zaaknummer C/02/430267 / JE RK 24-2334) aan de rechtbank en mr. L.T.C.M. Geurts (de advocaat van de moeder in die procedure) kenbaar gemaakt dient te worden. Tenslotte geeft de kinderrechter aan dat de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven mr. L.T.C.M. Geurts op de hoogte te stellen van onderhavige beslissing.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
bepaalt dat de regie over de zorgregeling tussen de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, en de moeder bij de GI ligt;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2025 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.