ECLI:NL:RBZWB:2025:5431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/1713 WOZ
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en informatiebeschikking in belastingrechtelijke geschil

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 470.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. Belanghebbende zelf was niet aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard is, wat betekent dat belanghebbende moet aantonen dat de WOZ-beschikking onjuist is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de relevante factoren, zoals de staat van de woning en de referentieobjecten. Belanghebbende had een woningwaarderapport ingediend ter onderbouwing van zijn stelling dat de waarde € 300.000 zou moeten zijn, maar dit rapport werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de uitspraak op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1713 WOZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 470.000 (de WOZ-beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde [persoon 1] en namens de heffingsambtenaar: mr. A.G. Hendriks en [persoon 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een vrijstaande woning uit 1998 met een oppervlakte van 127 m², met een aangebouwde garage, op een perceel van 466 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Daarvoor beoordeelt zij eerst of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is en of de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van belanghebbende ontvankelijk en is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De waarde van de woning is niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: ontvankelijkheid
5. De heffingsambtenaar stelt primair dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk is omdat getwijfeld kan worden of belanghebbende weet van de onderhavige procedure en wat de wens van belanghebbende is.
5.1.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. De machtiging is voldoende specifiek en uit het dossier blijkt niet dat er iets speelt rondom de machtiging. Daarnaast is in deze zaak ook de WOZ-waarde betwist waardoor de zaak niet vergelijkbaar is met de door de heffingsambtenaar aangehaalde uitspraak.
Informatiebeschikking
6. De heffingsambtenaar heeft gemachtigde op 11 april 2023 een vragenlijst toegezonden in het kader van de afhandeling van het bezwaarschrift. Op deze vragenlijst is niet gereageerd door belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft daarom een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 uitgevaardigd. Belanghebbende heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de informatiebeschikking waardoor deze onherroepelijk is geworden.
6.1.
Het rechtsgevolg van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is dat de bewijslastverdeling wijzigt: deze verschuift van de heffingsambtenaar naar belanghebbende en wordt verzwaard, hierna aangeduid als de bewijslast-sanctie. Dat houdt in dat een vermoeden van juistheid van (in dit geval) de WOZ-beschikking als uitgangspunt geldt. Belanghebbende heeft vervolgens de bewijstaak om te doen blijken dat en in hoeverre de WOZ-beschikking onjuist is.
6.2.
Het voorgaande is slechts anders als de consequentie van de bewijslast-sanctie niet in redelijke verhouding staat tot de gevraagde informatie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de bewijslast-sanctie vanwege het feit dat een of meer vragen niet of onjuist zijn beantwoord, niet geldt voor die geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag niet van belang kan zijn. [1]
6.3.
Het geschil in beroep spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met – zo naar belanghebbende stelt – de gedateerde badkamer, het onder gemiddelde duurzaamheidsniveau, de vlizotrap, de ligging en de bouwjaren van de referentieobjecten. De door de heffingsambtenaar verstuurde vragenlijst bevat onder meer vragen over het bouwjaar van de badkamer, de trap naar de zolder en energiebesparende maatregelen. De gevraagde informatie draagt dus bij aan het geschil. De bewijslast-sanctie is naar het oordeel van de rechtbank proportioneel. Belanghebbende dient daardoor te doen blijken dat de WOZ-beschikking onjuist is.
Toetsingskader van de rechtbank
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [2]
Beoordeling van de WOZ-waarde
8. Belanghebbende stelt dat de waarde van de woning € 300.000 zou moeten zijn. In de bezwaarfase heeft belanghebbende dit onderbouwd met een woningwaarderapport. Het rapport is zeer algemeen van aard en niet volledig. Belanghebbende slaagt hiermee niet in de bewijstaak. De waarde van de woning is dus niet te hoog vastgesteld.
Motiveringsbeginsel
9. Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd omdat er geen antwoorden zijn gegeven op de bezwaren en onvoldoende inzicht is gegeven in de onderbouwing van de WOZ-waarde. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar wel deugdelijk gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft namelijk uitgelegd dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard door de informatiebeschikking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier op 14 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, r.o. 4.2.5.
2.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44