ECLI:NL:RBZWB:2025:5434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/3295 WOZNW en 24/3294 WOZNW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden en informatiebeschikking in belastingzaken

Op 14 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/3295 WOZNW en 24/3294 WOZNW, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeelt. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een restaurant, vastgesteld op € 2.910.000 voor het jaar 2023 en € 2.890.000 voor het jaar 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen, maar de heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 31 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. Belanghebbende was niet aanwezig.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk zijn en dat er geen sprake is van schending van artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de benodigde informatie niet heeft verstrekt, maar dat dit niet leidt tot een schending van de wet. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard is, wat betekent dat belanghebbende moet aantonen dat de WOZ-beschikkingen onjuist zijn. Belanghebbende heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld en verklaart de beroepen ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarden en de aanslagen gehandhaafd blijven, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/3295 WOZNW en 24/3294 WOZNW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 februari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] (de onroerende zaak) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum 2023) vastgesteld op € 2.910.000 (de WOZ-beschikking 2023). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag 2023).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2021 (de waardepeildatum 2022) vastgesteld op € 2.890.000 (de WOZ-beschikking 2022). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag 2022).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde [persoon 1] , en namens de heffingsambtenaar: mr. A.G. Hendriks en [persoon 2] . Belanghebbende was niet aanwezig. Het beroep met betrekking tot het jaar 2023 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 24/3295 WOZNW, het beroep met betrekking tot het jaar 2022 is geregistreerd onder zaaknummer 24/3294 WOZNW.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het is een restaurant uit 1992 met een gebruiksoppervlakte van 5.580 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarden van de onroerende zaak te hoog zijn vastgesteld. Daarvoor beoordeelt zij eerst of de beroepen ontvankelijk zijn, of sprake is van schending van artikel 40 Wet WOZ en of de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende ontvankelijk, is geen sprake van schending van artikel 40 Wet WOZ en is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: ontvankelijkheid
5. De heffingsambtenaar stelt primair dat de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk zijn omdat getwijfeld kan worden of belanghebbende weet van de onderhavige procedures en wat de wens van belanghebbende is.
5.1.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. De machtigingen zijn voldoende specifiek en uit de dossiers blijkt niet dat er iets speelt rondom de machtigingen. Verder worden in deze procedures de WOZ-waarden betwist waardoor de zaken niet vergelijkbaar zijn met de door de heffingsambtenaar aangehaalde uitspraak.
Artikel 40, tweede lid, Wet WOZ
6. Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
6.1.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de huurwaarde niet inzichtelijk heeft gemaakt omdat er geen onderbouwing met referentieobjecten is.
6.2.
Uit het taxatieverslag kan worden afgeleid welke huurwaarde-kapitalisatiefactor is gehanteerd. De heffingsambtenaar voert aan geen gebruik te hebben gemaakt van specifieke referentieobjecten. Dat brengt mee dat de gegevens van referentieobjecten ook niet verstrekt kunnen worden. Van strijd met artikel 40 Wet WOZ is geen sprake.
Informatiebeschikkingen
7. De heffingsambtenaar heeft gemachtigde op 17 augustus 2023 verzocht om een huurovereenkomst in het kader van de afhandeling van beide bezwaarschriften. Op dit verzoek is niet gereageerd door belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft daarom een informatiebeschikking met dagtekening 29 september 2023 uitgevaardigd. Belanghebbende heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen de informatiebeschikking waardoor deze onherroepelijk is geworden.
7.1.
Het rechtsgevolg van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is dat de bewijslastverdeling wijzigt: deze verschuift van de heffingsambtenaar naar belanghebbende en wordt verzwaard, hierna aangeduid als de bewijslast-sanctie. Dat houdt in dat een vermoeden van juistheid van (in dit geval) de WOZ-beschikking als uitgangspunt geldt. Belanghebbende heeft vervolgens de bewijstaak om te doen blijken dat en in hoeverre de WOZ-beschikking onjuist is.
7.2.
Het voorgaande is slechts anders als de consequentie van de bewijslast-sanctie niet in redelijke verhouding staat tot de gevraagde informatie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de bewijslast-sanctie vanwege het feit dat een of meer vragen niet of onjuist zijn beantwoord, niet geldt voor die geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag niet van belang kan zijn. [2]
7.3.
Het geschil in beroep spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar – zo naar belanghebbende stelt – de volledige gegevens voor de waardebepaling heeft verstrekt en of rekening is gehouden met de bestemmingsplankaart. De onroerende zaak is niet als een van de vestigingen opgenomen in het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Hieruit ontstaat het vermoeden dat de onroerende zaak niet door belanghebbende zelf geëxploiteerd wordt. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht verzocht om een huurovereenkomst. De gevraagde informatie draagt dus bij aan het geschil. De bewijslast-sanctie is naar het oordeel van de rechtbank proportioneel. Belanghebbende dient daardoor te doen blijken dat de WOZ-beschikkingen onjuist zijn.
Toetsingskader van de rechtbank
8. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [3]
Beoordeling van de WOZ-waarden
9. Belanghebbende stelt dat de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2023 € 2.328.000 zou moeten zijn. Voor het jaar 2022 stelt belanghebbende dat de waarde van de onroerende zaak € 2.312.000 zou moeten zijn. Deze waarden worden volstrekt niet onderbouwd. Belanghebbende slaagt niet in de bewijstaak. De waarden van de onroerende zaak zijn dus niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarden en de aanslagen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 14 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, r.o. 4.2.5.
3.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.