ECLI:NL:RBZWB:2025:5509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/436403 / JE RK 25-1059
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

Op 14 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De moeder van de minderjarigen, die het ouderlijk gezag heeft, was aanwezig tijdens de zitting, samen met haar advocaat en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen. De moeder ontkent de zorgen en heeft aangegeven dat zij geen probleem heeft en dat de kinderen bij haar horen. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de minderjarigen momenteel beter af zijn in een gezinshuis, waar zij de nodige zorg en ondersteuning krijgen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de minderjarigen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, met een machtiging tot uithuisplaatsing voor negen maanden.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat er gewerkt wordt aan contactherstel tussen de moeder en de kinderen, maar dat dit moet gebeuren in een veilige en ondersteunende omgeving. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen direct van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 28 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/436403 / JE RK 25-1059
Datum uitspraak: 14 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Zeeland–West-Brabant, Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Breda,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar waarnemend advocaat, mr. V.C. Serrarens, en bijgestaan door een tolk;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hier niet op gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinshuis, tot 17 juli 2025.
2.4.
Op basis van voornoemde machtiging verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis te verlenen voor de duur van negen maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de Raad ter onderbouwing van het verzoek aan dat na onderzoek is geconcludeerd dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen. De Raad heeft veel zorgen over uitspraken die [minderjarige 1] heeft gedaan inhoudende dat sprake is van fysieke mishandeling door moeder. Gezien is dat [minderjarige 1] bang is voor de moeder. Hij moet taken in huis doen die niet bij zijn leeftijd passen, waaronder de zorg dragen voor zijn 2-jarige broertje. Daarnaast zijn er zorgen over in hoeverre de moeder in staat is aan de sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. Tijdens een begeleid contactmoment op het kantoor bij de GI is gezien dat de moeder niet sensitief en adequaat reageert op de minderjarigen, hetgeen eerder ook al bij het consultatiebureau is gezien. Verder zijn er zorgen over de houding van de moeder richting de hulpverlening; zij heeft gezegd nergens aan mee te willen werken. Het recente contactmoment is volledig misgelopen. Er bestaan zorgen over het verleden van de moeder en het trauma dat is opgelopen. Er is geen zicht op in hoeverre de moeder leerbaar is en er is sprake van een grote taal- en cultuurbarrière. Binnen het gedwongen kader dient te worden gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en de minderjarigen op een voor de minderjarigen passende wijze. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat cultuur- en traumasensitief wordt gewerkt voor een goede samenwerkingsrelatie. Er moet zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en indien nodig moeten basale opvoedvaardigheden ontwikkeld worden. Daarnaast vindt de Raad het passend dat ook onderzocht wordt of en welke traumabehandeling passend is voor de minderjarigen. De Raad vindt het noodzakelijk dat de minderjarigen in het gezinshuis kunnen blijven tot er meer zicht is op hoe de toekomst eruit moet gaan zien. Er zal tijd nodig zijn om de zorgen te doen wegnemen. Belangrijk is ook dat het in principe de bedoeling is dat wordt gewerkt aan terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder; hiertoe moet wel eerst zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en of de minderjarigen dat aan kunnen. Het uit elkaar halen van de minderjarigen zal flinke impact hebben. Mocht dit als optie worden gezien moet dit eerst goed worden afgewogen door de GI.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De moeder wil dat de minderjarigen donderdag 17 juli 2025 naar huis komen. De moeder geeft aan geen probleem te hebben en niks fout te hebben gedaan. De minderjarigen horen bij de moeder te zijn. De moeder wil dat de verzoeken worden afgewezen. Er is sprake van cultuurverschillen. De moeder heeft al veel meegemaakt, waaronder de vlucht naar Nederland. Ze wilde de minderjarigen veilig stellen en nu worden de minderjarigen in een veilig land van haar afgepakt; haar vertrouwen is beschadigd. De moeder heeft de minderjarigen niet mishandeld en [minderjarige 1] was gelukkig thuis. De moeder vraagt zich af waarom een plaatsing in een moeder-kindhuis niet mogelijk is met [minderjarige 2] . Er kan een splitsing worden gemaakt tussen de minderjarigen, want er is sprake van een groot leeftijdsverschil. De moeder heeft in drie maanden tijd slechtst twee keer de kans gekregen om de minderjarigen te zien. Ze benadrukt wel vertrouwen te hebben in de systemen en instanties, maar niet in de GI. Zij hebben ervoor gezorgd dat de moeder geen contactmomenten heeft met de minderjarigen en ze uiten dreigingen naar de moeder. De minderjarigen missen de moeder.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de GI aan in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling betrokken te zijn. De minderjarigen verblijven nu in een gezinshuis waar ze langdurig, of zo lang als nodig, zouden kunnen blijven. [minderjarige 1] is naar school gegaan en doet het goed. [minderjarige 2] gaat naar het kinderdagverblijf om hem te stimuleren in zijn ontwikkeling. Hij maakt grote stappen. In het begin was duidelijk dat [minderjarige 1] geen contact wilde met de moeder. Inmiddels is het gelukt twee begeleide contactmomenten te plannen met de moeder en de minderjarigen in aanwezigheid van een tolk. Het eerste contactmoment is vroegtijdig beëindigd en het tweede moment is redelijk verlopen. De moeder verzet zich tegen de adviezen en aanwijzingen van de GI. Er is bij de moeder sprake van veel wantrouwen. Recent is het de GI gelukt passende hulpverlening te vinden van de [instant]. De hulpverlening zal op dit moment voornamelijk gericht zijn op het begeleiden van de omgang en het kijken hoe het contactherstel op een veilige manier kan plaatsvinden. Daarnaast zal met de moeder worden gewerkt aan het opbouwen van vertrouwen en het leren hoe het in Nederland werkt en hoe we hier tegen opvoeding aan kijken. [minderjarige 1] wil niet terug naar huis. De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI denkt dat het de nodige tijd zal duren om tot een situatie te komen waarbij thuisplaatsing mogelijk is. Het opbouwen van vertrouwen en het komen tot een samenwerking is voor nu het belangrijkste. De moeder erkent de genoemde zorgen op geen enkele manier. De GI heeft de zelfde zorgen als de Raad. [minderjarige 1] spreekt over fysieke mishandeling. Ook zijn er, met name ten aanzien van [minderjarige 2] , sterkte signalen voor verwaarlozing. De moeder is niet aanwezig voor de minderjarigen. In de contactmomenten is zij moeizaam in contact en kan zij niet aansluiten bij de behoeften van de minderjarigen. De mogelijkheid van een moeder-kindhuis zal door de GI kunnen worden onderzocht.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal de verzoeken van de Raad derhalve toewijzen. Dit betekent dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht worden gesteld van de GI voor de duur van een jaar en dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis wordt verleend voor de duur van negen maanden.
5.4.
De kinderrechter neemt de zorgen zoals deze door de Raad in het raadsrapport na onderzoek naar voren zijn gebracht over. Er is sprake van een ernstig bedreigde fysieke en sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Door [minderjarige 1] zijn uitspraken gedaan dat de moeder hem zou slaan. Mogelijk is [minderjarige 2] hier getuige van geweest. Voorts is duidelijk dat de moeder [minderjarige 2] uren alleen thuis heeft gelaten. [minderjarige 1] werd door de moeder belast met taken die niet bij zijn leeftijd passen; zo moest hij huishoudelijke taken uitvoeren en na schooltijd voor [minderjarige 2] zorgen. Het lukt moeder onvoldoende om de minderjarigen een veilige en sensitieve (leef)omgeving te bieden; gezien is dat de moeder onvoldoende sensitief en responsief reageert op de minderjarigen. Daarnaast is de moeder onvoldoende bekend met de normen en waarden zoals deze gelden in Nederland. Er is onvoldoende zicht op de thuissituatie en opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder ontkent de zorgen. Gebleken is dat de minderjarigen goed gedijen bij het verblijf in het gezinshuis. [minderjarige 1] wil hier ook blijven en niet terug naar de moeder. De kinderrechter acht het in het belang van de minderjarigen dat zij hier langer verblijven en dat vanuit een rustige en veilige situatie gewerkt kan worden aan contactherstel met de moeder.
5.5.
Gebleken is dat er inmiddels een hulpverleningsinstantie gevonden is die de juiste en passende hulpverlening kan bieden. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de GI binnen een gedwongen kader regie voert en de noodzakelijk hulpverlening inzet en monitort hoe dit verloopt. Het is van groot belang dat er zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder en dat er op een verantwoorde en veilige wijze wordt gewerkt aan contactherstel. De GI zal de komende tijd ook moeten onderzoeken of het in het belang van de minderjarigen is als de moeder, eventueel enkel met [minderjarige 2] , naar een moeder-kindhuis zal gaan. De kinderrechter onderschrijft de doelen zoals deze door de Raad zijn opgesteld, te weten:
  • Moeder biedt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veilige en geweldloze opvoedsituatie. Moeder sluit aan bij de behoeften van de kinderen, laat de kinderen niet alleen en begrenst de kinderen op een andere manier dan te slaan.
  • Er is sprake van een cultureel sensitieve en trauma sensitieve begeleidingsstijl bij moeder en de kinderen. Er wordt in de benadering en begeleiding rekening gehouden met moeder haar zeer belastende vlucht, hun afkomst en daardoor mogelijk andere zienswijze door de cultuur en het feit dat moeder de taal nog onvoldoende machtig is waardoor zij mogelijk sommige dingen onvoldoende begrijpt. Helpend kan zijn als er diagnostisch onderzoek wordt gedaan naar mogelijke trauma’s en de leerbaarheid van moeder, zodat duidelijk wordt welke ondersteuning zij nodig heeft en passende hulp effectief ingezet kan worden.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgen passende traumabehandeling, afgestemd op hun leeftijd en behoeften, gericht op het verwerken van hun ervaringen en het versterken van hun emotionele ontwikkeling.
  • Moeder krijgt via begeleiding en observatie inzicht in haar opvoedgedrag en leert basale opvoedvaardigheden, zodat zij steeds beter in staat is om op een sensitieve en responsieve manier op de behoeften van haar kinderen in te spelen.
  • Er wordt actief gewerkt aan het versterken van het sociaal netwerk, waarbij minimaal één steunfiguur betrokken raakt die moeder en/of de kinderen langdurig en betrouwbaar kan ondersteunen.
  • Er wordt onderzocht of contactherstel tussen [minderjarige 1] en zijn vader mogelijk en wenselijk is, met als uitgangspunt dat dit uitsluitend plaatsvindt als het in het belang is van [minderjarige 1] .
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 14 juli 2025 tot 14 juli 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 14 juli 2025 tot 14 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025 door mr. Hopmans, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 28 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.