ECLI:NL:RBZWB:2025:5511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/437440 / JE RK 25-1237
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De William Schrikker Stichting, als gecertificeerde instelling, heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De ouders van de minderjarigen, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben beiden een advocaat ingeschakeld. Tijdens de zitting op 14 juli 2025 zijn de zorgen over de thuissituatie van de minderjarigen besproken, waarbij de kinderrechter heeft vastgesteld dat er een niet langer houdbare situatie is. De kinderrechter heeft de eerdere machtiging tot uithuisplaatsing, verleend op 4 juli 2025, niet herroepen en heeft de GI gemachtigd om de minderjarigen uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het in het belang van de minderjarigen is om rust en stabiliteit te vinden en dat er contactmomenten tussen de ouders en de minderjarigen moeten worden gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/437440 / JE RK 25-1237
Datum uitspraak: 14 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te 's-Heer Arendskerke,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. Verheuvel te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • de beschikking van deze rechtbank d.d. 4 juli 2025 met de daarin genoemde stukken;
  • de brief van de persoonlijk begeleider te [accommodatie] d.d. 14 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar waarnemend advocaat, mr. S.J. Nijssen;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 september 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 7 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt:
1. op grond van artikel 1:265b BW een machtiging te verlenen om bovengenoemde minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van 4 weken;
2. aansluitend een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de OTS in
een accommodatie jeugdhulpaanbieder;
3. eerstgenoemde beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden;
4. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij beschikking van 4 juli 2025 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 juli 2025 tot 18 juli 2025. Thans ligt aldus nog ter beoordeling voor de resterende verzoeken.

4.De standpunten

4.1.
De GI stelt ter onderbouwing van het verzoek dat de eerdere machtiging tot uithuisplaatsing is verlopen, omdat er geen geschikte plek was voor de minderjarigen. Er is nu wel een geschikte plek gevonden voor de minderjarigen waar zij samen kunnen verblijven, te weten bij [accommodatie]. Vorige week is een spoedverzoek ingediend, omdat er een escalatie heeft plaatsgevonden en er grote zorgen zijn over de situatie bij zowel de moeder als de vader. De minderjarigen hebben rust en stabiliteit nodig. Zij moeten behandeling krijgen voor wat zij hebben meegemaakt. Deze behandeling is eerder niet van de grond gekomen. Het is belangrijk dat de minderjarigen eerst behandeling krijgen om vervolgens te kijken hoe ervoor gezorgd kan worden dat de minderjarigen uiteindelijk weer terug naar huis kunnen. Zij verblijven op dit moment bij [accommodatie]. Na de vakantie van de minderjarigen zullen de contactmomenten met de ouders worden opgestart. Bij [minderjarige 1] is PTSS vastgesteld en hij wil over alles controle hebben. [minderjarige 2] geeft zichzelf de schuld van alles wat er is gebeurd. De GI ziet het niet als mogelijkheid om de minderjarigen nu van elkaar te scheiden.
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de minderjarigen veel zorgen op hun schouders moeten dragen; dat wil je niet als ouder. Het is niet leuk als een kind zich tussen de emoties van de ouders voelt zitten. De co-ouderschapregeling liep niet goed. De grootste fout die de moeder heeft gemaakt is de minderjarigen van elkaar te scheiden; ze hadden geen band meer. De minderjarigen moeten hulp krijgen in de vorm van therapie. Het is belangrijk dat [minderjarige 2] zichzelf niets meer verwijt; het is niet zijn schuld. De ouders moeten naar hun eigen handelen kijken. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat hij wat sterker wordt; hij is erg beïnvloedbaar. De moeder is op; ze heeft geprobeerd met de vader tot een samenwerking te komen, maar trekt de strijd met de vader niet langer. Ze wil dat de minderjarigen een normale band hebben met beide ouders, maar dat de ouders ieder hun eigen leven hebben. Een machtiging tot uithuisplaatsing was de enige oplossing; het kon niet anders meer. De moeder wil dat de minderjarigen rust krijgen en weet zelf niet meer hoe dat te kunnen geven. Het is beter dat de minderjarigen elders, bij [accommodatie], worden ondergebracht. Zij hebben hard hulp nodig. De moeder benadrukt het belangrijk te vinden dat de minderjarigen samen blijven en niet worden opgesplitst. De moeder staat achter het verzoek van de GI. Er is genoeg geprobeerd maar het is niet gelukt. Dit is de laatste oplossing.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het spijtig vindt hoe het is gelopen. Toen de minderjarigen in het verleden van elkaar waren gescheiden zag de vader een stijgende lijn; het ging goed met ze want ze hadden zelfvertrouwen. De vader denkt dat het goed is daar weer naartoe te werken. De vader herkent de zorgen die worden beschreven. Het is belangrijk dat zo snel mogelijk de therapie wordt opgestart. De vader stemt in met de verzochte machtiging. De ouders kijken wel anders tegen het vervolg aan. De vader vindt het belangrijk dat de machtiging voor een beperkte duur geldt, te weten 7 september 2025. Met een machtiging tot uithuisplaatsing kan een pas op de plaats worden gemaakt en kan zo snel mogelijk worden gestart met de therapie. De man vindt dat de minderjarigen daarna van elkaar moeten worden gescheiden, die optie moet worden onderzocht. Is dit geen mogelijkheid, dan vindt de vader het ook een optie als de minderjarigen allebei bij hem komen wonen, zij het wel met geïntensiveerde hulp thuis door [jeugdzorg] en therapie voor de minderjarigen.

5.De (verdere) beoordeling

5.1.
De kinderrechter moet, voordat het reguliere verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld, in eerste instantie bepalen of de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing al dan niet moet worden herroepen. Bij beschikking van de kinderrechter van 4 juli 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee weken en iedere verdere beslissing aangehouden, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De GI en de belanghebbenden zijn tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2025 in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
5.2.
Naar aanleiding daarvan oordeelt de kinderrechter dat niet gebleken is dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel. De eerder verleende spoedmachtiging zal dus niet worden herroepen. Daarnaast zal de kinderrechter het resterende deel van de verzochte spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afwijzen, nu zal worden beslist op het reguliere verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI – als niet weersproken – dient te worden toegewezen nu voldaan wordt aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Dit betekent dat een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal worden verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.5.
De kinderrechter neemt de zorgen over zoals deze zijn beschreven in de beschikking van 4 juli 2025. De beschreven zorgen gelden onverminderd. De minderjarigen worden al jarenlang in hun ontwikkeling bedreigd. Er is nog altijd sprake van een niet langer houdbare thuissituatie, zowel voor de minderjarigen als voor de ouders. Er zijn escalaties en de ouders hebben een verminderde draagkracht. De minderjarigen hebben behoefte aan rust en stabiliteit om vanuit die situatie op korte termijn te kunnen starten met de benodigde therapie. Het is de GI gelukt een plek te vinden voor beide minderjarigen om aan te sluiten bij deze behoefte. Het lukt de ouders niet om de minderjarigen dit in de thuissituatie te bieden. Het is dan ook in het belang van de minderjarigen om langer bij [accommodatie] te kunnen verblijven.
5.6.
De komende periode zal de GI de contactmomenten tussen de ouders en de minderjarigen moeten waarborgen. Ook de belafspraken moeten worden nagekomen. Binnen de grenzen van het mogelijke zal voorts moeten worden gekeken naar een terugplaatsing bij de ouders thuis; onderzocht moet worden op welke wijze dit vormgegeven kan worden, op welke termijn en onder welke voorwaarden. Belangrijk is eerst om te kijken hoe het met de minderjarigen gaat en wat zij nodig hebben om de ontwikkelingsbedreiging weg te doen nemen.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 juli 2025 tot 7 september 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025 door mr. Hopmans, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 28 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.