ECLI:NL:RBZWB:2025:5529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/412792 / HA ZA 23-433 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Vermariën
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over de uitvoering van een overeenkomst tot aanleg van een gazon en de levering van een robotgrasmaaier

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een opdrachtgever en een bouwbedrijf. De opdrachtgever, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. van Gils-Lessy, vorderde onder andere dat het bouwbedrijf, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.G.A.P. Boemaars, het gazon zou egaliseren en een robotgrasmaaier zou leveren die geschikt was voor het maaien van het volledige gazon. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen deskundigen benoemd om de situatie ter plaatse te onderzoeken. De deskundigen concludeerden dat het gazon voldoende geëgaliseerd was en dat het hoogteverschil verwaarloosbaar was. De rechtbank heeft deze bevindingen overgenomen en geoordeeld dat er geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst was. De vorderingen van de opdrachtgever met betrekking tot het egaliseren van het gazon zijn afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de geschiktheid van de geleverde robotgrasmaaier beoordeeld. De deskundigen hebben vastgesteld dat de robotgrasmaaier voldoende capaciteit had om het gazon te maaien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opdrachtgever niet voldoende heeft aangetoond dat de robotgrasmaaier gebreken vertoonde. De vordering van de opdrachtgever om de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden is afgewezen. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat het bouwbedrijf een aantal bedragen aan de opdrachtgever moest betalen, waaronder kosten voor de druppelslang en kabels, en de kosten van het deskundigenonderzoek. De proceskosten zijn toegewezen aan de bouwbedrijf in reconventie, omdat de opdrachtgever in het ongelijk is gesteld op de meeste punten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/412792 / HA ZA 23-433
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[opdrachtgever],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R. van Gils-Lessy te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bouwbedrijf] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. K.G.A.P. Boemaars te Zundert.
Partijen worden hierna [opdrachtgever] en [bouwbedrijf] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 september 2024;
  • het deskundigenbericht van 19 maart 2025;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [opdrachtgever] ;
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [bouwbedrijf] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en reconventie

2.1.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 september 2024 [bedrijf] tot deskundige benoemd om duidelijkheid te krijgen over de vraag welke delen van het door [bouwbedrijf] aangelegde gazon van [opdrachtgever] (opnieuw) geëgaliseerd moeten worden en tegen welke kosten, en of de door [bouwbedrijf] geleverde robotgrasmaaier voldoende capaciteit heeft voor het gehele gazon. De heren [deskundige 1] en [deskundige 2] , tuindeskundigen, hebben het onderzoek gezamenlijk uitgevoerd en op 17 december 2024 een bezoek gebracht aan het perceel van [opdrachtgever] . In dit vonnis wordt ingegaan op de bevindingen van de deskundigen en komt de rechtbank tot een eindoordeel.
Het gazon
2.2.
In het tussenvonnis van 1 mei 2024 heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat [bouwbedrijf] het gazon van [opdrachtgever] – binnen redelijke marges – moest egaliseren. De deskundigen zijn gevraagd zich uit te laten over de vraag welke deel of welke delen van het gazon opnieuw geëgaliseerd moeten worden, welke werkzaamheden hiervoor moeten worden verricht en hoeveel dit zou kosten.
2.3.
De deskundigen hebben ter plaatse metingen verricht. Zij concluderen dat het gazon overal voldoende geëgaliseerd is. Het hoogst gemeten punt ligt op 4.887 +N.A.P. en het laagste punt op 4.782 +N.A.P. Concreet betekent dit dat er tussen deze twee punten die op een afstand van 17.95 meter uit elkaar liggen een hoogteverschil is vastgesteld van 10,5 centimeter. Dit verschil is minder dan 0,5% en derhalve gezien het oppervlak verwaarloosbaar volgens de deskundigen. Er hoeven volgens hen daarom geen werkzaamheden te worden verricht ten aanzien van het egaliseren van de grond.
2.4.
De rechtbank vindt het rapport helder en concludent. Duidelijk is hoe de metingen zijn verricht, terwijl de meetresultaten ook niet zijn weersproken. Hier kan dan ook vanuit worden gegaan.
2.5.
De rechtbank vindt, anders dan [opdrachtgever] bepleit, dat het gazon binnen redelijke marges is geëgaliseerd. Een hoogteverschil van 10,5 centimeter over een afstand van zo’n 18 meter is naar het oordeel van de deskundigen verwaarloosbaar en de rechtbank sluit zich hierbij aan. [opdrachtgever] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die dit anders maken. [opdrachtgever] heeft nog wel verwezen naar het door hem ingebrachte expertiserapport van [persoon] waarin staat dat het gazon golft, niet overal vlak is, niet goed op afschot ligt en dus niet goed geëgaliseerd is. Dit zijn echter algemene omschrijvingen van een (partij)deskundige, terwijl hiermee de concrete meetresultaten van de deskundigen niet zijn weersproken. Verder voert [opdrachtgever] nog aan dat de deskundigen niet hebben gemotiveerd op grond van welke wet- en regelgeving het waargenomen hoogteverschil verwaarloosbaar zou zijn. De deskundigen hebben zich echter niet gebaseerd op enige regelgeving, maar hun professionele visie gegeven. Dat wetgeving op dit punt zou bestaan, waar de rechtbank in ieder geval niet bekend mee is, is ook niet door [opdrachtgever] gesteld. Bepalend op dit punt is wat [opdrachtgever] mocht verwachten, en dat was een geëgaliseerd gazon binnen redelijke marges. Een gazon blijft een natuurproduct, dus met enige hoogteverschillen moet rekening worden gehouden.
2.6.
Dit betekent dat het gazon voldeed aan hetgeen [opdrachtgever] mocht verwachten. Er is geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst op dit punt. De vorderingen van [opdrachtgever] ten aanzien van het egaliseren van het gazon zullen worden afgewezen.
De robotgrasmaaier
2.7.
Eerder heeft de rechtbank overwogen dat [bouwbedrijf] een robotgrasmaaier moest leveren met voldoende capaciteit om het volledige gazon van [opdrachtgever] te kunnen maaien. De rechtbank heeft de deskundigen gevraagd te bepalen of de geleverde robotgrasmaaier (de Ambrogio Elite 4.0) voldoende capaciteit heeft hiervoor.
2.8.
Het gazon van [opdrachtgever] heeft volgens de metingen van de deskundigen een oppervlakte van 2.059,96 m2. In ieder geval zal de robotgrasmaaier voldoende capaciteit moeten hebben om dit te kunnen maaien.
2.9.
De deskundigen hebben ter plaatse een grasmaaier bekeken die [bouwbedrijf] had meegenomen, maar partijen zijn het er niet over eens of dit de robotmaaier van [opdrachtgever] is. De rechtbank laat dit in het midden. De deskundigen hebben zich namelijk niet op de aangetroffen robotgrasmaaier gebaseerd, maar op de specificaties van de Ambrogio Elite 4.0. Deze robotgrasmaaier is leverbaar met twee verschillende accupakketten: de power unit medium (maximale werkcapaciteit van 1.800 m2, aanbevolen gazongrootte maximaal 1.440 m2) en de power unit premium (maximale werkcapaciteit 3.200 m2, aanbevolen gazongrootte maximaal 2.560 m2). Gezien de offerte achten de deskundigen het aannemelijk dat de geleverde maaier een premium-accu bevat. Zij hebben verder toegelicht dat het minimale gemeten hoogteverschil in het gazon geen invloed heeft op de maaicapaciteit. Er wordt al rekening gehouden met andere (omgevings)factoren, doordat de fabrikant de werkcapaciteit (3.200 m2) met 20% verlaagd (naar 2.560 m2).
Er kan dus, zo begrijpt de rechtbank, vanuit worden gegaan dat ter plaatse een daadwerkelijke capaciteit wordt behaald van 2.560 m2. Dit is meer dan de oppervlakte van het gazon.
2.10.
[opdrachtgever] betwist de gemeten oppervlakte van het gazon niet en ook niet dat de robotgrasmaaier hier – op zichzelf – geschikt voor is, zodat hiervan uit wordt gegaan. [opdrachtgever] schrijft echter dat dit niet de kern van het probleem is, maar dat de specifieke robotgrasmaaier die hem is geleverd gebreken vertoonde en niet functioneerde. Het is de rechtbank niet geheel duidelijk op welk functioneren hiermee precies wordt gedoeld. Voor zover bedoeld wordt dat de robotgrasmaaier nog andere problemen vertoonde dan het hebben van onvoldoende maaicapaciteit, geldt dat niet eerder in de procedure concreet is aangevoerd welke gebreken de robotgrasmaaier nog meer vertoonde en dat dit ook niet nader is geconcretiseerd, zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan. Er is ook niet gebleken van een ingebrekestelling op dit punt, zodat [bouwbedrijf] niet in verzuim verkeert.
2.11.
Dit alles betekent dat de in conventie gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst door de buitengerechtelijke verklaring van 31 december 2021 partieel is ontbonden ten aanzien van de robotmaaier Ambrogio, zal worden afgewezen.
Tussenconclusie
2.12.
Zoals al in het tussenvonnis van 1 mei 2024 overwogen dient [bouwbedrijf] aan [opdrachtgever] een aantal bedragen te voldoen, namelijk:
€ 75,00 voor de grondpennen bij de druppelslang
€ 1.750,00 ten aanzien van de kabels
€ 2.000,00 ten aanzien van de wandkabels
€ 355,00schade geraakte elektriciteitskabel
Totaal € 4.180,00
[bouwbedrijf] betwist nog in verzuim te zijn ten aanzien van de druppelslang en de kabels, maar de rechtbank is het hier niet mee eens. [bouwbedrijf] heeft juist weersproken dat dit gebreken vormden en is daarom niet tot nakoming overgegaan binnen de termijn die [opdrachtgever] haar daarvoor bij brief van 9 mei 2022 heeft gesteld (namelijk voor 1 juli 2022).
2.13.
[opdrachtgever] moest [bouwbedrijf] op zijn beurt nog een deel van het afgesproken loon betalen tot het bedrag van € 3.630,00. Omdat de vordering van [opdrachtgever] op [bouwbedrijf] hoger is dan dit bedrag, en [opdrachtgever] zich terecht op opschorting en verrekening heeft beroepen, is de conclusie dat [bouwbedrijf] [opdrachtgever] nog het bedrag van
€ 550,00moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals vermeld in het dictum.
Incassokosten
2.14.
[opdrachtgever] en [bouwbedrijf] hebben over en weer buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De door [bouwbedrijf] gevorderde incassokosten worden afgewezen, nu [opdrachtgever] haar niets meer hoeft te betalen. Omdat de conclusie is dat [bouwbedrijf] nog wel een bedrag moet betalen aan [opdrachtgever] , zullen de door [opdrachtgever] gevorderde incassokosten worden toegewezen tot het bedrag van
€ 82,50(in overeenstemming met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief).
Deskundigenonderzoek [persoon]
2.15.
[opdrachtgever] heeft een deskundigenonderzoek laten verrichten door [persoon] en vordert hier de kosten van tot het bedrag van € 2.795,10.
2.16.
Volgens artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Het moet in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest om deze kosten te maken, en de gemaakte kosten moeten naar hun omvang redelijk zijn. Het feit dat [opdrachtgever] – naar inmiddels vaststaat – als gevolg van de tekortkomingen van [bouwbedrijf] minder schade heeft geleden dan gevorderd, hoeft niet in de weg te staan aan het vergoeden van buitengerechtelijke kosten.
2.17.
[bouwbedrijf] heeft niet weersproken dat [opdrachtgever] in redelijkheid een deskundige in mocht schakelen gezien de (technische) zaken die zijn onderzocht en de specifieke kennis die hiervoor nodig was. Hierbij wordt met name gedacht aan de onderzochte bekabeling.
De kosten zijn dan ook in redelijkheid gemaakt. Ook de hoogte van deze kosten wordt gelet op de omvang van het onderzoek dat is verricht redelijk geacht.
De gevorderde kosten van
€ 2.795,10komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
2.18.
Hoewel [opdrachtgever] in conventie een bedrag toegewezen krijgt, wordt het overgrote deel van zijn vordering afgewezen. Hij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, inclusief de kosten van het deskundigenonderzoek. Hierbij weegt mee dat het deskundigenonderzoek zag op de egalisatie van het gazon en de robotgrasmaaier, en [opdrachtgever] op deze twee punten in het ongelijk is gesteld. [opdrachtgever] heeft het voorschot van de deskundigen betaald (van in totaal € 3.526,56) en deze kosten dus al feitelijk voldaan.
De door [bouwbedrijf] gemaakte proceskosten in conventie worden begroot op:
griffierecht € 2.837,00
salaris advocaat € 2.751,00 (3,5 punten x tarief III € 786,00)
nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.766,00
2.19.
In reconventie zal [bouwbedrijf] worden veroordeeld in de proceskosten, nu het daartegen gevoerde verweer van [opdrachtgever] slaagt. Omdat het door [opdrachtgever] daartegen gevoerde verweer in conventie samenhangt met de vorderingen de hoofdzaak, past de rechtbank een factor 0,5 toe. De kosten in reconventie worden begroot op:
salaris advocaat € 786,00 (2 punten x tarief III € 786,00 x 0,5)
nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 964,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [bouwbedrijf] tot betaling aan [opdrachtgever] van het bedrag € 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 juli 2022;
3.2.
veroordeelt [bouwbedrijf] tot betaling aan [opdrachtgever] van het bedrag van € 82,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [bouwbedrijf] tot betaling aan [opdrachtgever] van het bedrag van € 2.795,10 aan de kosten van het deskundigenonderzoek van [persoon] ;
3.4.
veroordeelt [opdrachtgever] in de proceskosten van € 5.766,00 van [bouwbedrijf] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [opdrachtgever] niet tijdig betaalt en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.7.
veroordeelt [bouwbedrijf] in de proceskosten van € 964,00 van [opdrachtgever] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [bouwbedrijf] niet tijdig betaalt en het vonnis daarna wordt betekend;
3.8.
veroordeelt [bouwbedrijf] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vermariën en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.