In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezag over een 17-jarige dochter, ingediend door de vrouw. De vrouw verzoekt om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, omdat zij van mening is dat dit in het belang van het kind is. De man, de vader van de minderjarige, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om afwijzing. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, die heeft geadviseerd het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de echtscheiding en het verbroken contact tussen de man en de minderjarige. De vrouw heeft aangegeven dat de minderjarige zich onder druk voelt staan door het gedrag van de man en dat zij bang is voor hem. De rechtbank heeft de wens van de minderjarige om afstand te nemen van haar vader serieus genomen en geconcludeerd dat voortzetting van het gezamenlijk gezag schadelijk kan zijn voor haar mentale gezondheid. De rechtbank heeft daarom besloten dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw alleen toekomt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.