ECLI:NL:RBZWB:2025:555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
429828 JE RK 24-2252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

Op 2 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken betreffende het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van 12 maanden, omdat er ernstige zorgen zijn over haar ontwikkeling. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om zelfstandig de zorgen weg te nemen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de onveilige opvoedsituatie bij de vader, signalen van mogelijk misbruik en de scheiding van haar ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 januari 2025 waren zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is om de situatie van [minderjarige] te verbeteren. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland met ingang van 2 januari 2025 tot 2 januari 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429828 / JE RK 24-2252
Datum uitspraak: 2 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING
hierna te noemen: de Raad,
locatie Middelburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 13 december 2024, ontvangen op 13 december 2024;
- een bericht van de Raad met bijlagen van 20 december 2024, ontvangen op 20 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door een tolk Spaans (mw. [naam 1] , tolknummer [nummer] );
- de moeder met advocaat mr. L. Verheuvel, als waarnemend advocaat voor mr. Wouters;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van 12 maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het raadsrapport. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] heeft een langdurige periode van onveiligheid ervaren, gelet op de scheiding van haar ouders, het zijn van een getuige en slachtoffer van huiselijk geweld van de vader, het afscheid nemen van haar halfbroer die is geëmigreerd en het niet meer zien van haar halfbroertje [naam 2] en halfzusje [naam 3] . Daarnaast heeft [minderjarige] momenteel geen contact meer met de vader en heeft [minderjarige] uitspraken gedaan over mogelijk seksueel misbruik door de vader bij [minderjarige] . De ouders zijn niet in staat om zelfstandig de voorgenoemde zorgen te doen wegnemen, gelet op het onderlinge wantrouwen. Betrokkenheid van de GI is noodzakelijk, zodat een onafhankelijke derde op een doortastende wijze passende hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders kan inzetten.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige] een lieve meid is, maar dat ze soms plotseling boos en agressief kan worden. Daarnaast heeft [minderjarige] vaak aangegeven dat ze niet meer naar de vader wil. Ook heeft [minderjarige] verteld dat de vader haar slaat, maar vervolgens gaat ze er verder niet op in als er gevraagd wordt wat er dan is gebeurd en dan kom je niet verder. De moeder is begonnen met de hulpverlening vanuit het Ouder- en Kindteam, maar dit proces gaar erg traag. Er is momenteel geen omgang meer tussen de vader en [minderjarige] , maar ze krijgt nog wel cadeaus en kaartjes van de vader. De moeder heeft ook geen contact meer met de vader, waardoor er nu minimaal conflict en stress is. De ouders mailen elkaar wel over de belangrijkste zaken. De moeder geeft aan dat ze er geen vertrouwen in heeft dat de situatie tussen haar en vader verbeterd kan worden met hulpverlening. [minderjarige] mist haar vader en zegt dat als ze naar hem zou gaan ze alleen voor even wil gaan. De moeder wil graag dat het contact tussen de vader en [minderjarige] in de toekomst begeleid wordt, zodat het contact op een veilige manier plaatsvindt. De veiligheid van [minderjarige] moet de prioriteit zijn. Het is van belang dat de omgangsbegeleider de Spaanse taal machtig is of dat er gebruik wordt gemaakt van een tolk, zodat er ook kan worden gelet op hetgeen de vader tegen [minderjarige] zegt en andersom. Verder is het van belang dat het contact tussen [minderjarige] en [naam 2] en [naam 3] wordt hersteld omdat ze hen erg mist. De GI kan hieromtrent het voortouw nemen. De moeder is het eens het verzoek tot ondertoezichtstelling.
4.3.
De vader verklaart ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dat de situatie erg pijnlijk is voor hem. Het klopt dat de vader een onjuiste opvoedstijl heeft gehanteerd, maar de beschuldigingen omtrent het seksuele misbruik van [minderjarige] zijn niet waar. De vader heeft de contactstop met [minderjarige] geaccepteerd om haar rust te geven, maar hij vindt het verwijt dat hem wordt gemaakt schokkend. De vader wil graag dat er een ondertoezichtstelling komt, zodat de problemen in de communicatie kunnen worden opgelost en het onderling vertrouwen kan worden hersteld. Het welzijn van [minderjarige] moet daarbij vooropgesteld worden. De vader gaat therapie bij Emergis volgen voor zijn problemen met emotie-regulatie.
4.4.
De GI licht toe dat er wordt gewerkt met een instroomteam, hetgeen maakt dat er niet meteen een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. De GI streeft ernaar dat er binnen twee maanden een vaste jeugdbeschermer bij het gezin betrokken wordt. Het instroomteam gaat in de tussentijd aan de slag met het gezin, mocht de ondertoezichtstelling worden uitgesproken. De GI zal zich inzetten om zicht te verkrijgen op de thuissituatie van de vader, maar of er continu Spaanssprekende omgangsbegeleiding aanwezig kan zijn, is de vraag.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat er serieuze zorgen zijn over [minderjarige] . Zij heeft op haar jonge leeftijd inmiddels al het nodige meegemaakt, zoals het uit elkaar gaan van haar ouders en de spanningen tussen hen alsook de onveiligheid in de opvoedsituatie bij de vader door zijn strenge en controlerende houding. Daarnaast zijn er signalen van (mogelijk) misbruik door de vader, hetgeen de vader stellig ontkent. Tot op heden is er veel onduidelijk op dit punt maar het gegeven dat [minderjarige] dergelijke signalen geeft, is op zichzelf reeds zorgelijk. Daarbij heeft [minderjarige] sinds enige tijd geen enkel (direct) contact meer met haar vader en ziet ze daardoor haar halfbroertje [naam 2] en halfzusje [naam 3] ook niet meer. [minderjarige] heeft tegen haar moeder gezegd dat zij hen en ook haar vader mist. In al het voorgaande tezamen ziet de kinderrechter een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] , die volgens de moeder op momenten ineens boos en agressief gedrag kan laten zien, hetgeen (mogelijk) samenhangt met de ontstane situatie. De kinderrechter stelt vast dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging te doen wegnemen. Er is sprake van veel onderling wantrouwen en een gebrekkige communicatie tussen de ouders. Betrokkenheid van de GI is noodzakelijk. De GI kan als neutrale regievoerder, het belang van [minderjarige] voorop stellen en de ouders begeleiden om met de inzet van passende hulpverlening de situatie voor [minderjarige] te verbeteren.
5.4.
De kinderrechter stelt, gelet op het voorgaande, [minderjarige] onder toezicht voor de verzochte duur van 12 maanden.
5.5.
De kinderrechter stelt op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling de volgende werkpunten vast:
  • De GI dient te bezien hoe ouders, al dan niet met hulpverlening, hun gezamenlijk ouderschap op een passende wijze kunnen vormgeven, zodat zij in de toekomst samen en zonder hulp van derden de over [minderjarige] noodzakelijke beslissingen op constructieve wijze kunnen nemen;
  • De GI dient te onderzoeken hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] hersteld kan worden op een voor [minderjarige] passende en veilige wijze. Er dient aandacht te zijn voor de zorg van de moeder dat de eventuele omgangsbegeleiding mogelijk niet kan verstaan wat de vader met [minderjarige] bespreekt nu hij Spaans spreekt.
  • De GI dient te bezien of en hoe het contact tussen [minderjarige] en haar halfbroertje [naam 2] en halfzusje [naam 3] kan worden hersteld;
  • De GI dient het welbevinden van [minderjarige] goed in de gaten te houden en (in overleg met de ouders) de voor haar noodzakelijke hulpverlening in te zetten;
  • Het is aan ouders om de voor zichzelf noodzakelijke hulpverlening in te zetten. De vader heeft zich inmiddels gewend tot Emergis. Het is van belang dat de GI het verloop en de resultaten van de behandeling in de gaten houdt, waarbij van de vader openheid wordt verwacht aangezien dit nodig is voor het inschatten van (de veiligheid binnen) zijn thuissituatie.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 2 januari 2025 en tot 2 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2025 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 17 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.