In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 augustus 2025, wordt het bezwaar van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun standplaatsvergunningen behandeld. De eisers, die een standplaatsvergunning voor het verkopen van vis hebben, waren het niet eens met de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, die op 19 februari 2025 hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. Dit bezwaar was gericht tegen drie e-mails van het college van 13 september 2024, waarin werd gesteld dat de standplaatsvergunningen van eisers per 1 november 2022 van rechtswege waren vervallen. De rechtbank oordeelt dat de e-mails geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit oordeel is gebaseerd op de definitie van een besluit volgens artikel 1:3 van de Awb, waarbij een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan vereist is die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. De rechtbank concludeert dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de e-mails niet bedoeld waren als intrekkingsbesluiten. De eisers krijgen geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat zij ook geen griffierecht terugkrijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.