ECLI:NL:RBZWB:2025:556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
429504 JE RK 24-2190
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

Op 2 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ondertoezichtstelling, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de spanningen en conflicten tussen de ouders. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om in goed overleg hun ouderschap vorm te geven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat eerdere pogingen tot verbetering in het vrijwillige kader niet hebben geleid tot de gewenste stabiliteit voor de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 januari 2025 gaven beide ouders aan dat zij instemmen met de ondertoezichtstelling, hoewel de vader aangaf dat hij geen verdere communicatie met de moeder wenst. De kinderrechter heeft de zorgen over de emotieregulatie van de vader en de impact daarvan op de kinderen meegewogen in zijn beslissing. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om een neutrale derde, in de vorm van een jeugdbeschermer, in te schakelen om de situatie te verbeteren en ervoor te zorgen dat de belangen van de minderjarigen gewaarborgd blijven.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toegewezen voor de duur van een jaar, met ingang van 2 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van een hoger beroep. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan de verbetering van hun communicatie en de ontwikkeling van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429504 / JE RK 24-2190
Datum uitspraak: 2 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING
hierna te noemen: de Raad,
locatie Middelburg,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 5 december 2024, ontvangen op 5 december 2024;
  • een bericht van de Raad met bijlagen van 12 december 2024, ontvangen op 12 december 2024;
  • een bericht van de Raad met bijlagen van 13 december 2024, ontvangen op 13 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verklaart dat in het vrijwillige kader is geprobeerd om stabiliteit te creëren in de twee opvoedomgevingen van de ouders, maar dat dit niet is gelukt. De minderjarigen zijn langdurig blootgesteld aan spanningsvolle situaties en onzekerheid, omdat de leefomgevingen zoveel uit elkaar liggen. In een eerdere rapport van de Raad is beschreven dat een dwangkader mogelijk kan zorgen voor meer spanningen bij de ouders, maar de spanningen blijven bestaan, ondanks de vele pogingen in het vrijwillig kader. De mogelijke spanningsverhogende werking van een dwangkader voor de ouders is naar de mening van de Raad ondergeschikt aan het belang om de situatie te veranderen. Het is noodzakelijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt en dat er wordt gewerkt aan de door de Raad opgestelde doelen.
4.2.
De moeder vertelt tijdens de mondelinge behandeling dat ze liever geen ondertoezichtstelling wilde maar dit is wel nodig. Het goed gaat met de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder heeft haar haat richting vader laten varen en heeft daardoor meer rust. Het liefst zou ze alles over de minderjarigen met de vader willen kunnen bespreken. Het is lastig dat dat nu niet gaat. De onderlinge communicatie moet beter worden en dat kan alleen middels de inzet van hulpverlening. Moeder staat er dan ook voor open om mee te werken aan hulpverlening, zoals systeemtherapie. De moeder wil de vader en de kinderen zeker niet van elkaar scheiden. In de toekomst wil de moeder wellicht EMDR-therapie volgen, maar nu nog niet. Ze vreest namelijk dat ze door de effecten van de EMDR-therapie mogelijk niet voor haar kinderen kan zorgen. De draagkracht-draaglast verhouding van de moeder is op dit moment wel in orde. Zij heeft een steunende partner, kan een beroep doen op haar ouders en de kinderen zijn ook braaf. De moeder verklaart tot slot dat ze van mening is dat de vader een goede vader is. Ze hoopt dat het hen gaat lukken om voor de minderjarigen (beter) contact te houden met elkaar.
4.3.
De vader verklaart ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dat hij instemt met het verzoek tot een ondertoezichtstelling van de minderjarigen, omdat de ouders er samen niet meer uitkomen. Voor de vader hoeft het communiceren met de moeder niet meer. Er is te veel gebeurd en hij is er klaar mee. De hulpverleners die bij de vader en de moeder thuis komen van [organisatie], bemiddelen en maken afspraken over de omgangs-momenten met de minderjarigen. De kinderen vertellen wel eens iets over moeder waarvan de vader dan weet dat het niet klopt omdat hij weet dat de moeder dit (als goede moeder) nooit zou doen. De vader licht daarnaast toe dat hij geen hulpverlening voor zichzelf meer wil. Hij heeft dit eerder geprobeerd maar het werkte niet. De vader verklaart verder dat hij de laatste tijd minder moeite heeft met zijn emotieregulatie, omdat hij geen contact meer heeft met de moeder. Hij herkent wel wat zijn moeder en zijn vriendin zeggen over zijn problemen met het reguleren van zijn emoties.
4.4.
De GI licht toe dat de GI aan de doelen van het raadsrapport kan werken. De GI zou de zaak meteen kunnen oppakken en de vertegenwoordigster van de GI wordt de vaste jeugdbeschermer.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geconfronteerd met de spanningen en conflicten tussen de ouders, hetgeen maakt dat zij klem komen te zitten in hun loyaliteit naar beide ouders. Het lukt ouders niet in goed overleg hun gezamenlijk ouderschap vorm te geven. Er is getracht om met hulpverlening in het vrijwillig kader de situatie te verbeteren. Binnen enkele weken hebben de hulpverleners van [organisatie] en [ggz-instelling] echter teruggemeld aan de Raad vanwege verslechtering van de langdurige communicatieproblemen tussen de ouders. Er bestaan daarbij serieuze zorgen over de emotieregulatie van de vader, met wie het moeilijk is om in gesprek te blijven omdat hij uit boosheid wegloopt. Op dit moment hebben de ouders helemaal geen contact en bemiddelen hulpverleners bij het maken van noodzakelijke afspraken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Nu het de ouders zelf en ook met hulpverlening in het vrijwillig kader niet lukt om de bovengenoemde zorgen weg te nemen, is sturing en regie van een neutrale derde, in de persoon van een jeugdbeschermer, noodzakelijk om de situatie te verbeteren en ervoor te zorgen dat de over de minderjarigen te nemen beslissingen kunnen worden genomen en hun belangen gewaarborgd blijven.
5.4.
De kinderrechter stelt, gelet op het voorgaande, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht voor de verzochte duur van een jaar.
5.5.
De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling ervaren dat ouders nog wel vertrouwen in elkaar hebben als ouder en dat onderling ook uit kunnen spreken, hetgeen een belangrijk uitgangspunt is en vertrouwen biedt dat hun onderlinge communicatie verbeterd kan worden. De komende periode dient bezien te worden wat er nodig is om de communicatie te verbeteren. De GI dient de daartoe noodzakelijke hulpverlening in te zetten en de kinderrechter verwacht van ouders dat zij in het belang van de kinderen hieraan mee werken, zodat ouders op termijn in staat zijn om zonder hulp van derden op passende wijze en zonder strijd de beslissingen over de minderjarigen te nemen. Ook dient de GI de komende periode het welbevinden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gaten te houden en ervoor zorg te dragen dat eventuele noodzakelijke hulpverlening voor hen wordt voort- danwel ingezet. Voorts dient er zich te komen op de thuissituatie bij zowel de moeder als de vader, waarbij er aandacht dient te zijn voor de draaglast en draagkracht van de moeder en de emotieregulatie van de vader. De kinderrechter wijst de vader erop dat niet alleen de hulpverlening maar ook zijn huidige partner en zijn moeder vinden dat hij met hulpverlening zou moeten werken aan het verbeteren van zijn emotieregulatie en zij hoopt dat de vader dit, zeker in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , toch nog eens in overweging wil nemen om hiervoor (nogmaals) hulpverlening aan te gaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 2 januari 2025 en tot 2 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2025 door mr. Haesen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 17 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.