Op 2 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ondertoezichtstelling, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de spanningen en conflicten tussen de ouders. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om in goed overleg hun ouderschap vorm te geven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat eerdere pogingen tot verbetering in het vrijwillige kader niet hebben geleid tot de gewenste stabiliteit voor de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 januari 2025 gaven beide ouders aan dat zij instemmen met de ondertoezichtstelling, hoewel de vader aangaf dat hij geen verdere communicatie met de moeder wenst. De kinderrechter heeft de zorgen over de emotieregulatie van de vader en de impact daarvan op de kinderen meegewogen in zijn beslissing. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om een neutrale derde, in de vorm van een jeugdbeschermer, in te schakelen om de situatie te verbeteren en ervoor te zorgen dat de belangen van de minderjarigen gewaarborgd blijven.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toegewezen voor de duur van een jaar, met ingang van 2 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van een hoger beroep. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan de verbetering van hun communicatie en de ontwikkeling van hun kinderen.