6.3Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf het best past bij verdachte en bij wat hij heeft gedaan, kijkt de rechtbank naar het feit en hoe ernstig dat is, maar ook naar de verdachte zelf en wie hij is en wat nodig is om herhaling te voorkomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig zedendelict. Hij heeft zijn nichtje [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2018, in de periode van 1 augustus 2024 tot en met
2 februari 2025 meerdere keren verkracht. [slachtoffer] was op dat moment pas zes jaar oud. Dit gebeurde telkens in de woning van zijn moeder en dus ook de oma van [slachtoffer] . Verdachte woonde in die woning met meerdere van zijn broers en zussen. [slachtoffer] was in die woning tijdens de omgangsmomenten met haar vader, een broer van verdachte. Uit het dossier en wat ter zitting besproken is, blijkt dat verdachte zich, op momenten dat er bijna niemand in de woning was en de kans op betrapping minimaal was, vergreep aan [slachtoffer] . Dit deed hij door zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] te brengen en zich af te trekken en klaar te komen op de billen van [slachtoffer] .
Door zich zo te gedragen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Hij heeft zijn eigen seksuele behoeften en bevrediging vooropgesteld en op geen enkel moment rekening gehouden met wat dit voor [slachtoffer] moet hebben betekend. De veiligheid die een kindje in de woning van haar oma, vader en ooms en tantes moet kunnen ervaren is door verdachte kapot gemaakt. Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat [slachtoffer] , haar ouders, zijn moeder en zijn broers en zussen in hem hadden gesteld op grove wijze geschonden.
De rechtbank acht het ook zorgelijk dat verdachte heel berekenend te werk is gegaan. Hij heeft niet alleen gewacht tot er weinig mensen in huis waren, maar ook heeft hij bewust de handelingen verricht op het bed van zijn moeder en niet op het bed van [slachtoffer] . Haar bed zou namelijk kraken en om die reden heeft hij haar verplaatst naar het bed van zijn moeder. Verdachte heeft verklaard dat de handelingen slechts niet vaker hebben plaatsgevonden, doordat de gelegenheid zich niet voordeed.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen het over verdachte uitgebrachte rapport van GZ-psycholoog drs. [persoon 2] van 8 mei 2025 en het rapport van de raad van 7 juli 2025.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Deze stoornis heeft invloed gehad op het denken en handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte sprak met leeftijdgenoten over seks en hij wilde ook graag een keer seks. Er was bij hem sprake van angst voor afwijzing bij leeftijdgenoten op het moment dat hij toenadering zou zoeken en iemand om seks te vragen. Desondanks wilde hij wel seks hebben en heeft daarbij een keuze gemaakt voor zijn jongere nichtje, in de veronderstelling dat zij er weinig van zou merken of herinneren vanwege haar leeftijd. Er lijkt bij het eerste seksuele contact sprake te zijn geweest van een opportuniteitsdaad. Passend bij zijn autisme is er bij verdachte sprake van beperkte empathische vermogens. Ook is hij verminderd in staat zich te verplaatsen in de ander en te bedenken op welke manier zijn gedrag van invloed is op de ander. Verdachte wilde graag seks om te proberen hoe dat was. Hij was gericht op het uitvoeren van die taak en was in verminderde mate in staat om af te stemmen op de ander. Mogelijke signalen van [slachtoffer] om te stoppen, heeft verdachte niet of onvoldoende als zodanig kunnen interpreteren. Ook heeft hij onvoldoende besef van de ernst of de betekenis van het gedrag voor [slachtoffer] gehad. Hij was zich echter wel terdege bewust van de strafbaarheid van zijn gedrag. Bij een autismespectrumstoornis is bekend dat de reflectieve vermogens beperkt aangesproken kunnen worden. De vastgestelde stoornissen zijn dermate van invloed geweest op het denken en handelen van verdachte dat wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt door de psycholoog als matig ingeschat, gelet op de combinatie van seksuele preoccupatie, gebrekkige empathie, beperkte zelfcontrole, cognitieve vervormingen en een zwak sociaal netwerk.
Geadviseerd wordt om binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke (detentie)straf een behandeling in eerste instantie binnen een gesloten of sterk gestructureerde setting te laten plaatsvinden. Gedacht kan worden aan een (ortho)psychiatrische behandelsetting, zoals de [ggz-instelling 1] . Binnen deze setting dient gestart te worden met cognitieve gedragstherapie gericht op seksuele grensoverschrijding, waarbij aandacht is voor het herkennen van seksuele impulsen, het corrigeren van cognitieve vertekeningen, en het ontwikkelen van verantwoordelijkheidsbesef.
Ook is noodzakelijk dat verdachte individuele behandeling krijgt gericht op emotieregulatie, sociale begrenzing en het aanleren van copingvaardigheden. Hij zal begeleid moeten worden in het herkennen van signalen van spanning, het reguleren van frustraties en het ontwikkelen van adequate gedragsalternatieven. Hierbij dient expliciet rekening gehouden te worden met het disharmonische intelligentieprofiel.
Ook is een systeeminterventie essentieel. Moeder en broers/zussen moeten ondersteund worden in het stellen van duidelijke grenzen, het herkennen van manipulatief gedrag en het bieden van een veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving. Psycho-educatie over de beperkingen van verdachte is hierbij cruciaal, evenals begeleiding bij het omgaan met gevoelens van schaamte, loyaliteit en schuld die binnen het gezin kunnen spelen.
In een later stadium kan worden toegewerkt naar terugkeer in de thuissituatie, mits aan voorwaarden voor veiligheid wordt voldaan. Dit onder toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering.
De rechtbank neemt voormelde conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare. Bij de oplegging van de straf zal de rechtbank dus in aanmerking nemen dat het feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.
De raad is van mening dat de plaatsing/behandeling van verdachte bij [ggz-instelling 1] gewaarborgd kan worden binnen het kader van bijzondere voorwaarden. Hij is bereid mee te werken aan behandeling, heeft eerder ook al laten zien mee te werken aan hulpverlening (vanuit Sterk Huis) en heeft meegewerkt aan zijn plaatsing in [ggz-instelling 2] .
Jeugddetentie vindt de raad niet passend. Verdachte verblijft al sinds 3 februari 2025 in voorlopige hechtenis. Hij is gebaat bij behandeling en is in afwachting van plaatsing bij [ggz-instelling 1] . Dit proces moet doorgang te vinden, omdat dit juist bijdraagt aan het voorkomen van herhaling.
De raad adviseert verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt aan zijn plaatsing en behandeling bij [ggz-instelling 1] , meewerkt aan aanvullende hulpverlening als de jeugdreclassering deze nodig acht en dat hij meewerkt aan een meldplicht bij de jeugdreclassering. De jeugdreclassering kan een coördinerende rol spelen, toezicht houden op naleving van de voorwaarden en betrokkene ondersteunen en motiveren voor de noodzakelijk geachte hulpverleningstrajecten.
De raad adviseert daarnaast een werkstraf, omdat daarmee een extra signaal afgegeven kan worden naar verdachte, dat wat hij gedaan heeft niet acceptabel is.
Ter zitting heeft de raad gepersisteerd bij het ingediende advies met de aanvulling dat MST-PSB bij [ggz-instelling 3] is ingezet en dat dit doorgezet moet worden. Ook vindt de raad dat een proeftijd van twee jaar voldoende is.
De jeugdreclassering heeft ter zitting aangegeven zij zich kan vinden in het advies van de raad. Inmiddels is er een plek bij [ggz-instelling 1] voor verdachte. Hij kan daar per 7 augustus 2025 terecht. Ook de jeugdreclassering vindt dat het van belang is dat verdachte daar behandeld wordt.
Alles als hiervoor genoemd afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende is. Zij zal deze dan ook volgen, met dien verstande dat, nu verdachte inmiddels door de rechtbank met ingang van 7 augustus 2025 uit de voorlopige hechtenis is geschorst en het voorarrest dus een dag langer heeft geduurd dan door de officier van justitie berekend, de rechtbank een jeugddetentie van 246 dagen zal opleggen. Een deel daarvan, te weten 60 dagen, zal zij voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Van het onvoorwaardelijk deel wordt afgetrokken het voorarrest van 186 dagen.
Dit brengt met zich dat verdachte, als hij zich aan de voorwaarden houdt, niet terug gaat in detentie. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de straf de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie 2] , meewerken aan de behandeling bij [ggz-instelling 1] , meewerken aan MST-PSB bij [ggz-instelling 3] en meewerken aan aanvullende hulpverlening als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Met het voorwaardelijke deel van de straf en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en begeleiding mogelijk te maken.
De rechtbank vindt het niet opportuun om daarnaast nog een werkstraf op te leggen, gelet op het intensieve traject dat inmiddels gestart is en naar verwachting nog de nodige tijd zal duren. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte al 186 dagen voorlopig gehecht heeft gezeten.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting.
Zowel de psycholoog, de raad, als de jeugdreclassering benadrukken het belang en de noodzaak van behandeling van verdachte bij [ggz-instelling 1] . Gelet hierop en op de hiervoor omschreven problematiek van verdachte en wat ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de kans groot is dat verdachte wederom een zedenmisdrijf zal begaan bij een eventuele staking van zijn behandeling. Om dat te voorkomen, zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.