In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 augustus 2025, wordt het beroep van [bedrijf] B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd van € 17.433, welke later werd verminderd tot € 17.061. De rechtbank beoordeelt of deze naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de belastingrentebeschikking correct is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij handelingen heeft verricht op basis van de informatie van de Belastingdienst die tot een hogere belastingheffing heeft geleid. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat de belastingrentebeschikking te hoog is en dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en een immateriële schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de kostenvergoeding en de belastingrentebeschikking, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.