ECLI:NL:RBZWB:2025:559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
429040 JE RK 24-2128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Boomaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, en dat zij sinds april 2024 in een netwerkpleeggezin verblijven. De kinderrechter heeft de noodzaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onderbouwd door te verwijzen naar de onveilige situatie bij de ouders, die niet in staat zijn om een veilige omgeving voor de kinderen te bieden. De moeder heeft geen contact met de GI en is niet verschenen op de zitting, terwijl de vader en de pleegouders het verzoek tot verlenging steunen. De minderjarigen hebben in e-mails aangegeven dat zij graag bij de pleegouders willen blijven wonen, wat de kinderrechter heeft meegenomen in zijn overwegingen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429040 / JE RK 24-2128
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Middelburg,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 22 november 2024, ontvangen op 22 november 2024;
- een e-mail van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ontvangen op 28 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader bijgestaan door een tolk Pools (dhr. [naam] , tolknummer [nummer] );
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegouders.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen:
- de moeder.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een e-mail gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 april 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 april 2024 en tot 12 april 2025.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 april 2024 een machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten in het netwerkpleeggezin van de grootouders moederszijde (mz), met ingang van 12 april 2024 en tot 12 januari 2025.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van de laatstgenoemde machtiging in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders moederszijde (mz).

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] schrijft in haar e-mail aan de kinderrechter dat ze graag bij de pleegouders wil blijven wonen, omdat ze het leuk heeft bij hen. Het is niet mogelijk om bij de moeder of de vader te gaan wonen. [minderjarige 1] schrijft tot slot dat het van belang is dat de moeder aan zichzelf gaat werken.
4.2.
[minderjarige 2] schrijft in zijn e-mail aan de kinderrechter dat hij bij de pleegouders wil blijven wonen, omdat het daar fijn is. Het is geen optie om bij de moeder of de vader te gaan wonen.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en geeft aan dat de moeder uit contact is getreden met de GI. Het is jammer dat de moeder niet is verschenen tijdens de zitting, want zij was de enige die zich niet kon vinden in het verzoek. Tijdens het bemiddelingsgesprek is afgesproken dat er een bemiddelingstraject zal worden ingezet tussen de pleegouders en de moeder om afspraken te maken en de communicatie te verbeteren, maar het lukt niet om met de moeder in contact te komen. Er is geen sprake van een samenwerking, hetgeen maakt dat de situatie bij de moeder niet verbetert. De GI verklaart daarnaast dat de minderjarigen in november een intake hebben gehad bij een psycholoog, maar er is een lange wachtlijst. Het duurt nog drie maanden voordat de minderjarigen behandeld worden. De GI licht voorts toe dat er moet worden nagedacht over een plan van aanpak als de situatie bij de moeder niet verandert, aangezien de GI wel met de pleegouders en de vader aan de zorgen kan werken. Er moeten beslissingen worden genomen over de minderjarigen. De GI zal hierbij bezien wat in het belang van de minderjarigen is, zodat de onduidelijkheid en onzekerheid kunnen worden weggenomen.
4.4.
De vader vertelt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling dat de minderjarigen het allerbelangrijkst voor hem zijn. De vader licht toe dat hij zelf het contact met de minderjarigen kan vormgeven. Hij stuurt dan bijvoorbeeld een bericht om af te spreken wanneer hij de minderjarigen kan zien en waar. Dit contact gaat erg goed en de minderjarigen vinden het fijn op deze manier. De vader staat achter het verzoek. Het is van belang dat de minderjarigen geen stress meer ervaren, omdat ze al het nodige hebben meegemaakt.
4.5.
De pleegouders verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat ze hadden gehoopt dat de moeder aanwezig zou zijn. De moeder werkt niet mee aan de omgangsregeling en ze is niet in staat om voor de minderjarigen te zorgen. De minderjarigen kunnen ook niet bij de vader wonen. Het gaat momenteel goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders. Ze ervaren rust en regelmaat en willen graag bij de pleegouders blijven wonen. De minderjarigen willen niet meer naar de moeder toe. Binnenkort starten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met therapie. Dit is vooral voor [minderjarige 2] erg belangrijk, omdat hij moeite heeft met het praten over wat er bij hem speelt. De pleegouders geven tot slot aan dat de minderjarigen bang zijn dat ze terug moeten naar de moeder. Deze situatie zorgt bij hen voor veel onzekerheid en spanningen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b lid 1 en 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek). Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat alle betrokkenen, met uitzondering van de moeder, zich kunnen vinden in het verzoek. De minderjarigen hebben een belast verleden waarin zij jarenlang zijn blootgesteld aan huiselijk geweld, spanningen en onzekerheid. Het is daarom noodzakelijk dat de minderjarigen nu blijvend veilig zijn en rust en voorspelbaarheid ervaren. Dit is het geval bij de pleegouders. Het is de kinderrechter gebleken dat de minderjarigen bij de pleegouders in een veilige omgeving verkeren waarin zij de ruimte krijgen om tot ontwikkeling te komen en de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. De minderjarigen geven ook allebei aan dat zij graag bij de pleegouders willen blijven wonen. Het is, gelet op het voorgaande, noodzakelijk dat dit verblijf gecontinueerd wordt. De kinderrechter stelt daarnaast vast dat een terugplaatsing bij de moeder of een plaatsing bij de vader momenteel geen mogelijkheid is, gelet op de financiële, persoonlijke en juridische problematiek van de ouders. Ook is er, doordat de moeder volledig uit contact is getreden met de GI, nog geen hulpverlening bij de moeder ingezet om aan de zorgen te werken. De moeder is daarom onvoldoende in staat om een veilige terugplaatsing voor de minderjarigen te realiseren. Verder heeft de vader een verblijfplaats, maar deze plek is ongeschikt voor minderjarigen. De kinderrechter merkt tot slot op dat de minderjarigen veel spanningen en onzekerheid ervaren rondom een zitting. Het is van belang dat de GI beziet welke vervolgstappen er moeten worden gezet in het belang van de minderjarigen en hieromtrent een beslissing neemt, zodat deze onzekerheid bij de minderjarigen zo snel mogelijk wordt weggenomen.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
5.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten in het netwerkpleeggezin van de grootouders moederszijde, met ingang van 12 januari 2025 en tot 12 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 24 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.