In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 13 augustus 2025 een herstelvonnis uitgesproken in de zaak tussen [partij 1] en [partij 2]. De procedure volgde op een eerder vonnis van 4 juni 2025, waarin enkele bedragen niet correct in het dictum waren opgenomen. De gemachtigde van [partij 2] verzocht om herstel van het vonnis, omdat de toegewezen nakosten en opslagkosten ontbraken in het petitum. De kantonrechter oordeelde dat dit een kennelijke fout betrof die eenvoudig hersteld kon worden, zoals bedoeld in artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter heeft het vonnis op deze punten hersteld en de bedragen alsnog in het dictum opgenomen.
Daarnaast diende ook [partij 1] een herstelverzoek in, omdat zij meenden dat de wettelijke rente onjuist was toegewezen vanaf de datum van dagvaarding in plaats van de datum van het vonnis. De kantonrechter oordeelde dat dit ook een kennelijke fout was en dat de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de eis in reconventie moest worden toegewezen. Het dictum werd aangepast om deze correctie weer te geven. De kantonrechter volhardde in de inhoud van het eerdere vonnis, met de noodzakelijke aanpassingen, en legde de proceskosten vast die [partij 1] aan [partij 2] moest vergoeden.