ECLI:NL:RBZWB:2025:560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
429822 JE RK 24-2251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in het kader van ondertoezichtstelling

Op 17 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor vijf minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het noodzakelijk is om een zorgregeling te creëren die rekening houdt met de specifieke behoeften van elk van de minderjarigen. De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, en de gezinsmanager heeft een belangrijke rol gespeeld in de beoordeling van de situatie. De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders, met name de moeder, in overweging genomen. De GI heeft verzocht om een specifieke omgangsregeling, die door de kinderrechter is toegewezen, met als doel de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen te waarborgen. De beschikking omvat een omgangsregeling voor elk van de minderjarigen, waarbij de GI de regie houdt over eventuele uitbreidingen van de omgang. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429822 / JE RK 24-2251 (
vaststelling verdeling zorg- en opvoedtaken)
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over de vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Eindhoven,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2009 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 12 december 2024, ontvangen op 13 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 5] en [minderjarige 4] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 4] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 4] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Vanwege de nauwe samenhang tussen het verzoek van de GI in deze zaak en het verzoek van de GI in de zaak met kenmerk: C/02/430206 / JE RK 24-2323, worden de zaken gezamenlijk behandeld. Er zal bij separate beschikking worden beslist.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juli 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 juli 2024 en tot 18 januari 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag verleend, te weten bij de vader, met ingang van 7 november 2024 en tot 21 november 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 november 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag verleend, te weten bij de vader, met ingang van 21 november 2024 en tot 21 december 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 december 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] verlengd met ingang van 18 januari 2025 en tot 18 juli 2025. Bij dezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verlengd met ingang van 21 december 2024 en tot 18 januari 2025.
2.6.
Op basis van de voorgenoemde machtiging tot uithuisplaatsing verblijft [minderjarige 1] bij de vader. Ook [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] verblijven bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen:
[minderjarige 5]: Voor [minderjarige 5] wordt verzocht een omgangsregeling voor de duur van minimaal dertig minuten per week, tijdens een van de omgangsmomenten, vast te stellen. Wanneer zij de wens heeft om langer aan te sluiten of om op nog een ander omgangsmoment van haar broertjes en zusje aan te sluiten, is zij hier vrij in.
[minderjarige 4]: Voor [minderjarige 4] wordt verzocht een omgangsregeling van anderhalf uur vast te stellen [minderjarige 4] is altijd vrij om aan te sluiten bij het tweede omgangsmoment dat voor de jongste drie kinderen is gepland.
[minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1]: Voor [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt verzocht een omgangsregeling van twee keer per week voor de duur van twee uur vast te stellen. Dit kan ingaan vanaf januari 2025, omdat Vivet vanaf dan de mogelijkheid heeft om de omgang twee keer per week voor de duur van twee uur te begeleiden.
3.2.
De GI verzoekt tevens het verzoek in te laten gaan vanaf de tweede week van januari 2025 (dat wil zeggen: vanaf 6 januari 2025). Tot slot verzoekt de GI de regie over een verdere uitbreiding van de omgang bij de GI te leggen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 4] vertelt tijdens haar gesprek met de kinderrechter dat ze de moeder het liefst vaker wil zien dan anderhalf uur per week. Ze vindt het lastig dat ze soms op school zit en daardoor niet bij een (tweede) omgangsmoment kan zijn. [minderjarige 4] geeft daarnaast aan dat het goed gaat bij de vader thuis, maar dat het soms wel lastig is om ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] een oppas heeft. Ze maakt zich zorgen om de vader, omdat hij veel moet regelen. Ook maakt [minderjarige 4] zich zorgen om de moeder. Het is noodzakelijk dat er hulp komt voor de moeder, maar [minderjarige 4] wil het liefst dat de moeder zo snel mogelijk weer thuis komt wonen.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en verklaart dat er zorgen zijn over hoe de omgangsmomenten tussen de moeder en de minderjarigen zijn verlopen tijdens de kerstvakantie, aangezien de moeder boos is geworden op een van de kinderen. De moeder moet tijdens de omgangsmomenten veel gestuurd worden door de omgangsbegeleider. Er zal daarnaast worden gekeken naar de mogelijkheid van een tweede omgangsbegeleider, zodat er wellicht een extra omgangsmoment kan worden gefaciliteerd. Ook wordt overwogen om de omgang op een andere locatie plaats te laten vinden. De GI geeft verder aan dat door de omgangsbegeleider wordt gezien dat [minderjarige 5] tijdens de omgangsmomenten snel naar boven gaat. Tevens is gezien dat de moeder veel last heeft van controledwang en boos wordt. De door de GI voorgestelde zorgregeling kan tot slot meteen na de uitspraak ingaan.
4.3.
Door en namens de moeder wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat er een groot verschil bestaat tussen de situatie van afgelopen zomer en nu. Er was zelfs sprake van een stijgende lijn. De moeder heeft echter nooit de kans gehad om middels de hulpverlening (IPT) in de praktijk te laten zien hoe het in de thuissituatie gaat. De moeder vertelt daarnaast dat ze het gevoel had dat ze steeds moest doorgaan, waardoor ze uiteindelijk over haar eigen grenzen is gegaan. De advocaat verklaart dat de omgangsmomenten tussen de minderjarigen en de moeder goed zijn verlopen. Vivet is ook positief over de moeder. Het klopt niet dat de omgangsmomenten tijdens de kerstvakantie niet goed verliepen. De door de GI voorgestelde regeling is heel summier. De moeder wenst drie contactmomenten van twee uur per week voor alle minderjarigen, omdat de moeder op deze wijze beter kan laten zien hoe zij het doet als moeder en hoe het gezin functioneert. Het is belangrijk dat alle kinderen de mogelijkheid krijgen om aanwezig te zijn op deze omgangsmomenten. [minderjarige 4] heeft ook aangegeven dat ze de moeder vaker wil zien, dus het is van belang dat de regeling voor [minderjarige 4] gelijk is aan de regeling voor [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Verder gaan de laatste omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 5] weer goed, hetgeen maakt dat ook voor [minderjarige 5] een uitgebreidere omgangsregeling noodzakelijk is. De advocaat verklaart verder dat er kan worden bezien of de vader kan aansluiten bij de omgangsmomenten. Als dit goed verloopt, dan kan de vader immers een van de extra omgangsmomenten begeleiden. Tot slot is het verzoekschrift gebaseerd op oude informatie en heeft de GI haar mondelinge toelichting op zitting niet onderbouwd met stukken. Dit maakt dat de moeder hier niet, althans minder goed, op kan reageren. De advocaat verzoekt de kinderrechter hier rekening mee te houden.
4.4.
De vader geeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan dat de situatie heel lastig is. De vader probeert alles goed te regelen, maar de kinderen missen de moeder. Er moeten dingen veranderen, maar het is jammer dat de gezinsmanager nog niet gestart is. De ouders hebben daarom niet de kans gekregen om verbetering te laten zien. Het zou fijn zijn als er ook wordt gekeken naar de dingen die goed gaan, aangezien dit motiverend werkt. De vader licht daarnaast toe dat de omgangsmomenten tussen de kinderen en de moeder positief verlopen, maar dat het niet praktisch is dat de vader er niet bij mag zijn. De vader zou het fijn vinden als hier flexibeler mee om zou worden gegaan, zodat de kinderen kunnen wennen aan de normale situatie. Tot slot klopt het niet dat de omgangsmomenten tijdens de kerstvakantie niet goed verliepen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] noodzakelijk is dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.3.
Het is de kinderrechter allereerst gebleken dat er grote zorgen zijn. De minderjarigen hebben langdurig onveiligheid in de thuissituatie ervaren. Daarnaast bestaan er zorgen over het opvoedershandelen van de moeder en het gebrek aan zicht op haar psychische gesteldheid, haar emotionele beschikbaarheid en haar belastbaarheid. Ook maakt de kinderrechter zich zorgen over de vader. De vraag is of de vader voldoende weerstand kan bieden aan de moeder wanneer dit nodig is. In ieder geval bagatelliseert de vader de zorgen die hierover bestaan. De GI maakt zich geen zorgen over de capaciteiten van de vader om de minderjarigen goed te verzorgen en op te voeden. Zolang de moeder niet thuis is, wordt de opvoedsituatie bij de vader voldoende veilig geacht. Dit maakt dat de minderjarigen momenteel bij de vader verblijven. Er is daarbij op dit moment al sprake van begeleide omgangsmomenten tussen de moeder en de minderjarigen. Het is goed om deze te formaliseren. De situatie van de minderjarigen en hun wensen verschillen, hetgeen maakt dat er verschillende zorgregelingen nodig zijn. Verder kan via een vaststelling van de zorgregeling meer zicht worden verkregen op het functioneren van de moeder, alsmede op haar draagkracht en draaglast. Een duidelijke zorgregeling zal tot slot minder ruimte voor discussie open laten en rust en vastigheid in de situatie van de minderjarigen brengen.
5.4.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 5] dat uit de gespreksverslagen is gebleken dat de omgang stroef verloopt. Zo blijkt uit de stukken dat de moeder zich ongepast heeft uitgelaten tijdens onbegeleide omgangsmomenten. [minderjarige 5] is volgens de omgangsverslagen afstandelijk, gaat snel naar boven en maakt weinig contact met de moeder. De ouders geven aan dat de situatie inmiddels verbeterd is en dat de omgangsmomenten nu goed verlopen, maar hebben dit niet onderbouwd met stukken, zodat de kinderrechter hier niet vanuit kan gaan. Hoe dan ook is de situatie zeer kwetsbaar en is het van belang dat rekening wordt gehouden met de wensen van [minderjarige 5] . De kinderrechter realiseert zich dat een onbelast contact met beide ouders noodzakelijk is voor de (identiteits)ontwikkeling van een minderjarige, hetgeen maakt dat een omgang van minimaal een half uur per week het meest in het belang is van [minderjarige 5] . [minderjarige 5] kan, indien zij dit wenst, altijd langer blijven en/of aansluiten bij het tweede omgangsmoment van haar zusje en broertjes. Als het klopt dat de omgangsmomenten op dit moment beter verlopen, dan zal [minderjarige 5] naar verwachting ook gebruik maken van deze mogelijkheid. De kinderrechter wil [minderjarige 5] echter geen verplichting opleggen om langer of vaker aanwezig te zijn tijdens de omgangsmomenten.
5.5.
[minderjarige 4] heeft verteld dat ze graag meer contact wil met de moeder dan de voorgestelde anderhalf uur. Uit de omgangsverslagen blijkt echter ook dat [minderjarige 4] tijdens de omgangsmomenten de ouderrol op zich neemt, zich verantwoordelijk voelt voor haar broertjes en de moeder ontlast. Het is noodzakelijk dat [minderjarige 4] de ruimte krijgt om kind te zijn en niet wordt belast met volwassenzaken. Verder heeft [minderjarige 4] ook te maken met school en andere verplichtingen. Op grond van het voorgaande acht de kinderrechter een zorgregeling van minimaal twee uur per week het meest in het belang van [minderjarige 4] . [minderjarige 4] kan, indien zij dit wenst, altijd aansluiten bij het tweede omgangsmoment van haar broertjes.
5.6.
De kinderrechter merkt op dat de mogelijkheid voor [minderjarige 5] en [minderjarige 4] om aan te sluiten bij een tweede omgangsmoment realistisch dient te zijn. De GI dient zich in te spannen en er zorg voor te dragen dat [minderjarige 5] en [minderjarige 4] daadwerkelijk bij een tweede omgangsmoment kunnen aansluiten indien zij dit wensen. Het tweede omgangsmoment moet daarom niet steeds tijdens de schooltijden van [minderjarige 5] en [minderjarige 4] vallen. Mocht dit praktisch niet haalbaar blijken, dan kan de GI overwegen om bijvoorbeeld de ene week rekening houden met de schooltijden van [minderjarige 5] en [minderjarige 4] en de andere week niet.
5.7.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat een zorgregeling van minimaal tweemaal per week voor de duur van twee uur, dus minimaal vier uur per week, het meest in hun belang is. [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben tijdens het gesprek met de GI aangegeven dat zij de moeder tweemaal per week willen zien. [minderjarige 1] kan hierbij aansluiten. Een omgang van driemaal per week twee uur, zoals de moeder verzoekt, is gelet op de zorgen nog niet mogelijk. Het diagnostisch onderzoek van de moeder bij [afdeling] is nog lopend, waardoor er nog geen zicht is op de psychische gesteldheid, emotionele beschikbaarheid en belastbaarheid van de moeder. Ook is er nog geen veiligheidsplan opgesteld door het [team] en [afdeling] en is het nog onduidelijk of een omgang van driemaal per week haalbaar is, gelet op de beschikbaarheid van de omgangsbegeleiders. Het is niet wenselijk dat een (extra) omgangsmoment wordt begeleid door de vader of het netwerk, gelet op de houding van de moeder en de noodzaak tot sturing.
5.8.
De kinderrechter laat de regie over een uitbreiding van de omgang naar drie fysieke contactmomenten per week bij de GI, waarbij de GI rekening moet houden met de belastbaarheid en de behoeften van de minderjarigen.
5.9.
De kinderrechter merkt tot slot op dat de zorgregelingen voor alle minderjarigen vanaf 17 januari 2025 zullen gelden, hetgeen maakt dat het verzoek van de GI om de zorgregelingen vanaf 6 januari 2025 in te laten gaan, zal worden afgewezen.
5.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als hoger beroep wordt ingesteld.
5.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt ten aanzien van de moeder en de minderjarigen de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast, welke verdeling vanaf 17 januari 2025 zal gelden:
[minderjarige 5]: Voor [minderjarige 5] wordt een omgangsregeling voor de duur van minimaal dertig minuten per week, tijdens een van de omgangsmomenten, vastgesteld. Wanneer zij de wens heeft om langer aan te sluiten of om op nog een ander omgangsmoment van haar broertjes en zusje aan te sluiten, is zij hier vrij in.
[minderjarige 4]: Voor [minderjarige 4] wordt een omgangsregeling van minimaal twee uur per week, tijdens een van de omgangsmomenten, vastgesteld. [minderjarige 4] is vrij om aan te sluiten bij het tweede omgangsmoment dat voor de jongste drie kinderen is gepland, indien zij dat wenst.
[minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1]: Voor [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt een omgangsregeling van minimaal twee keer per week voor de duur van twee uur vastgesteld, dus een totaal van vier uur per week.
De kinderrechter legt de regie over een uitbreiding van de omgang naar drie fysieke contactmomenten per week bij de GI, waarbij de GI rekening moet houden met de belastbaarheid en de behoeften van de minderjarigen.
6.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. Roose, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. Boomaars, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.