ECLI:NL:RBZWB:2025:5606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/434151 JE RK 25-662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 juni 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die een licht verstandelijke beperking heeft, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, maar door haar eigen problematiek is zij onvoldoende beschikbaar geweest. De minderjarige heeft in het verleden veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder het overlijden van zijn vader en conflicten met zijn moeder. De kinderrechter heeft de GI (gecertificeerde instelling) verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot de meerderjarigheid van de minderjarige, om zo de noodzakelijke zorg en begeleiding te waarborgen. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de betrokkenheid van de moeder in de beoordeling meegenomen. De kinderrechter heeft besloten de verzoeken van de GI toe te wijzen, met de hoop dat de minderjarige de kans in het trainingshuis aangrijpt en zijn motivatie behoudt voor het traject. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434151 / JE RK 25-662
Datum uitspraak: 12 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. L.C.W. Wingens te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 11 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft, met gesloten deuren, plaatsgevonden op 12 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 juni 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 18 juni 2025. In de beschikking van 10 maart 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 18 juni 2025 verleend.
2.3.
Op basis van deze machtiging verbleef [minderjarige] eerder bij [accommodatie] , [plaats 1] . Sinds 6 juni 2025 verblijft [minderjarige] in het [trainingshuis] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot [geboortedag] 2025, zijnde de datum waarop [minderjarige] de meerderjarige leeftijd bereikt.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige] is inmiddels doorgeplaatst naar het [trainingshuis] . Het trainingshuis heeft als voorwaarde gesteld dat [minderjarige] ondersteund wordt door “ [hulpverlening] ” (hierna [hulpverlening] ) om [minderjarige] gemotiveerd te houden voor het traject. [hulpverlening] gaat in eerste instantie aan de slag om met [minderjarige] een passende daginvulling te vinden. [hulpverlening] zal voor [minderjarige] een soort vertrouwenspersoon zijn. Zij gaan met [minderjarige] in gesprek over solliciteren en het vinden van werk. De GI hoopt dat [minderjarige] meer open gaat staan voor het traject, als er minder verwachtingen van hem zijn. De GI vindt de nabijheid van de moeder voor [minderjarige] belangrijk, omdat zij voor hem een steunende factor is. De GI hoopt dat het traject binnen het trainingshuis zal aanslaan bij [minderjarige] . Het is een zorgelijk jaar geweest, maar de GI heeft niet willen aankoersen op een gesloten accommodatie voor jeugdhulpverlening, omdat dit traject waarschijnlijk niet voor zijn achttiende verjaardag kan worden afgerond. [minderjarige] weet wel dat deze optie ook boven zijn hoofd hangt zou hij zich onttrekken aan de zorg. In het verleden is bij [minderjarige] gezien dat hij tegen zichzelf aanloopt, als er eerst wordt ingezet op behandeling. De GI kiest er bewust voor om stabiliseren, het geven van vertrouwen en het geven van een basis voor na zijn 18e verjaardag voorop te stellen. Mocht dit toch mislukken, dan zijn er nog twee opties beschikbaar. [minderjarige] zou dan naar [adres] in [plaats 2] of terug naar [plaats 1] kunnen gaan. De GI hoopt voor [minderjarige] dat het hem lukt vanuit het trainingshuis en vanuit de basisvoorwaarden die de GI in zijn belang acht. [minderjarige] zou dan tot zijn 21e levensjaar in het trainingshuis zou kunnen blijven wonen.
4.2.
[minderjarige] heeft verteld dat hij achter het voorgenomen traject van de GI staat. Hij vindt het fijn om dichter bij zijn moeder en zijn vrienden te wonen. Hij vindt het ook fijn dat hij vanuit [hulpverlening] ondersteuning gaat krijgen. [minderjarige] heeft er wel vertrouwen in dat het traject gaat slagen. Hij wil uiteindelijk graag weer naar huis. [minderjarige] was liever geplaatst in het trainingshuis te [plaats 3] , maar daar is een lange wachtlijst.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij achter het verzoek van de GI staat. De moeder vindt [minderjarige] beter op zijn plaats in het trainingshuis. Zij heeft gemerkt dat [minderjarige] rustiger is geworden en dat hij minder vecht tegen dingen waar hij geen invloed op heeft. [minderjarige] staat achter de plaatsing, omdat er nu nog niets van hem verwacht wordt. De moeder hoopt dat [minderjarige] zich ook blijft inzetten als er wel wat van hem verwacht wordt. Volgens de moeder kan [minderjarige] nog niet bij haar terugkeren. De moeder houdt haar hart vast, dat het ook echt goed blijft gaan. Volgens de moeder moet [minderjarige] nog flinke stappen zetten in zijn eigen ontwikkeling. Zij heeft het idee dat [minderjarige] geen rekening houdt met de mogelijkheid van een gesloten plaatsing, terwijl dat wel een laatste redmiddel is als het fout gaat. Benadrukt wordt dat in de komende tijd onderzocht zal moeten worden, wat het beste alternatief is, voor het geval dat het traject mislukt. Voorkomen moet worden, dat er een situatie ontstaat, waarin op stel en sprong een andere plaats gezocht moet worden voor [minderjarige] . De tijd tot de achttiende verjaardag van [minderjarige] is nog beperkt. Hij zou langer in het trainingshuis kunnen blijven wonen, maar dat moet hij dan wel zelf willen. Er moet een duidelijk plan komen voor [minderjarige] , met daarin een oplossing voor het geval dat het traject niet slaagt. Daarin moet ook worden onderzocht of een gesloten plaatsing in het belang van [minderjarige] moet worden geacht zou het toch (weer) mislopen.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
In artikel 1:260, eerste lid, BW is bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
In artikel 1:265b BW is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de GI de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
5.3.
Uit de inhoud van de stukken en de zitting is het volgende gebleken. [minderjarige] is een jongen van 17 jaar, die een licht verstandelijke beperking heeft. [minderjarige] heeft in zijn leven al veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Zijn vader is overleden en zijn moeder is, door haar eigen problematiek, onvoldoende beschikbaar geweest voor [minderjarige] . Tussen de moeder en [minderjarige] zijn er in het verleden conflicten geweest, waarbij er ook sprake is geweest van fysiek geweld. [minderjarige] heeft mede daardoor op veel verschillende plekken gewoond, waaronder bij familie. Door de gebeurtenissen in het verleden heeft hij een vermijdende hechtingsstijl ontwikkeld. [minderjarige] heeft een muur om zichzelf heen gebouwd, waardoor hij geen mensen meer toe laat tot zijn emoties en gevoelens. [minderjarige] verkeert daarnaast in een loyaliteitsconflict, waarin hij voor zichzelf lijkt te moeten kiezen tussen zijn moeder en zijn familie. Dit loyaliteitsconflict heeft ook het afgelopen verlengingsjaar op de voorgrond gestaan. [minderjarige] is volledig vastgelopen in het dagelijks leven: heeft (plotselinge) agressieve buien, is beïnvloedbaar, gaat niet school en heeft geen zinvolle dagbesteding. Op momenten dat hij vastloopt of gefrustreerd raakt is hij weggelopen. De kinderrechter is gelet hierop van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het afgelopen jaar is er (nog) geen mogelijkheid geweest, om te werken aan de doelen die er in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld. Dit maakt voortzetting van een gedwongen kader, en daarmee een verlening van de ondertoezichtstelling, noodzakelijk.
5.4.
Ook aan de gronden voor een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt voldaan. Gebleken is dat het niet mogelijk is voor [minderjarige] om bij de moeder te wonen. Zowel de moeder als [minderjarige] onderschrijven dit. Vanwege de nabijheid van de moeder en het belang van [minderjarige] bij stabilisatie, vertrouwen en een goede basis, koerst de GI nu op een plaatsing van [minderjarige] in het trainingshuis. [minderjarige] verblijft daar sinds kort en het is afwachten hoe hij het daar verder zal doen. Voor [minderjarige] is zijn verblijf op het trainingshuis een grote stap, mede gelet op zijn problematiek, de zorgen uit het verleden en de escalaties die er zijn voorgevallen. De situatie is daarmee nog steeds kwetsbaar, maar de verwachting is dat de begeleiding in het trainingshuis aansluit bij de behoeften en draagkracht van [minderjarige] en een stabiele basis kan bieden om verder tot ontwikkeling (en mogelijk ook behandeling) te komen. [minderjarige] zelf is in ieder geval gemotiveerd. De kinderrechter gunt [minderjarige] de kans om dit pad te vervolgen en eerst te stabiliseren in een omgeving waar hij zelf ook graag wil zijn. De kinderrechter zal het verzoek, met instemming van [minderjarige] en de moeder, daarom toewijzen.
5.5.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat dit niet weg neemt dat er in de komende periode een duidelijk plan moet komen, waarop teruggevallen kan worden, als [minderjarige] terugvalt in het oude patroon. Tijdens de zitting is aan de orde gesteld dat de GI zich op dat scenario zal voorbereiden en [minderjarige] en de moeder zal betrekken in plan b. en c. De GI zal zich daarbij beraden of een gesloten plaatsing tot de mogelijke vangnetten dient te behoren, omdat daar duidelijke kaders en grenzen gesteld kunnen worden, waarbinnen behandeling geboden kan worden. De kinderrechter hoopt echter vooral dat [minderjarige] deze kans bij het trainingshuis met beide handen aangrijpt en dat hij zijn motivatie, om mee te werken aan het traject, blijft behouden, zodat hij ook na zijn achttiende verjaardag kan blijven profiteren van de begeleiding vanuit het trainingshuis.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 juni 2025 tot
[geboortedag] 2025, zijnde de datum waarop [minderjarige] achttien jaar wordt;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 18 juni 2025 tot [geboortedag] 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.