In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die het ouderlijk gezag heeft, verlengd van 18 januari 2025 tot 18 juli 2025. De zaak is behandeld in een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De GI had verzocht om de machtiging te verlengen, omdat er nog veel stappen gezet moeten worden in de hulpverlening aan de ouders, met name aan de moeder, die momenteel onder toezicht staat en een diagnostisch onderzoek ondergaat. De kinderrechter oordeelde dat, gezien de huidige situatie en de noodzaak voor de ontwikkeling van [minderjarige], het in het belang van het kind is dat hij bij de vader blijft. De kinderrechter benadrukte dat er een duidelijk stappenplan moet komen voor de ouders en hun hulpverleners, zodat er zicht is op de voorwaarden voor een eventuele terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.