ECLI:NL:RBZWB:2025:5611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/435408 KG ZA 25-225
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van minderjarige aan de man in kort geding met zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw betreffende de voorlopige toevertrouwing van hun minderjarige kind. De man vorderde dat de minderjarige aan hem zou worden toevertrouwd, en de vrouw stemde in met deze vordering. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in het kader van de procedure geadviseerd en maakte zich zorgen over de stabiliteit en voorspelbaarheid in het leven van de minderjarige, die steeds wisselt tussen de ouders. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen contra-indicaties waren om de vorderingen van de man af te wijzen, vooral gezien de instemming van de vrouw en het advies van de Raad. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man toegewezen en de werking van een eerdere beschikking met betrekking tot de onderhoudsbijdrage van de man aan de vrouw geschorst voor zolang de minderjarige aan de man is toevertrouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/435408 / KG ZA 25-225
2 juli 2025
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , eiser,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze en Rijen,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gedaagde,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk,
betreffende het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het bericht van mr. Van Kerkhof van 16 juni 2025;
- het bericht van de griffier aan de advocaten van partijen van 17 juni 2025;
- het bericht van mr. Van Kerkhof van 17 juni 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad. De man en zijn advocaat zijn, na voorafgaande kennisgeving, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vrouw en haar advocaat zijn, hoewel opgeroepen, evenmin verschenen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, waaruit [minderjarige] is geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
Partijen zijn op 31 oktober 2018 met elkaar een ouderschapsplan overeengekomen. Hierin is, volgens de dagvaarding, in de bijlage bij het ouderschapsplan de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opgenomen. [minderjarige] verblijft de ene week vanaf donderdag 15.15 uur tot vrijdag 7.00 uur bij de man en in de andere week vanaf donderdag 15.15 uur tot vrijdag 07.00 uur en vanaf diezelfde vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur. Ook gaat [minderjarige] elke maandag na schooltijd (15.15 uur) naar de man en wordt hij op dinsdag 07.00 uur weer naar de vrouw gebracht. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg tussen partijen verdeeld.
2.4.
Bij beschikking van 17 januari 2025 (zaaknummer: C/02/422977/FA RK 24/2488) heeft de rechtbank op verzoek van partijen met ingang van 1 januari 2025 de in het ouderschapsplan ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] opgenomen bijdrage gewijzigd in € 275,= (tweehonderdvijfenzeventig euro) per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling door de man aan de vrouw te voldoen.

3.De vordering

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [minderjarige] voorlopig aan de man toe te vertrouwen;
II. De werking van de alimentatie-uitspraak d.d. 17 januari 2025 te schorsen voor zolang [minderjarige] aan de man is toevertrouwd, althans een dusdanige beslissing te nemen die zorgt dat de man niet gehouden is om een onderhoudsbijdrage aan de vrouw te betalen zolang [minderjarige] aan de man is toevertrouwd;
III. Althans dusdanige (voorlopige) beslissingen te nemen als de voorzieningenrechter in het belang van [minderjarige] geraden acht.
3.2.
De vrouw stemt in haar schriftelijke stukken in met de vorderingen van de man. Zij vraagt de voorzieningenrechter om het kort geding op basis van de stukken af te doen. Zij maakt wel bezwaar tegen een eventueel vervroegde afgifte van het vonnis, in verband met het praktisch regelen van ‘de aangelegenheden’. De vrouw vraagt daarom om het vonnis op 2 juli 2025 af te geven.
3.3.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het jammer vindt dat partijen niet verschenen zijn. Zij had hen graag nog wat vragen voorgelegd. De Raad is in het kader van de procedure met zaaknummer C/02/422156 FA RK 24-2128 verzocht om een onderzoek te doen. Hij heeft tijdens dat onderzoek gezien dat partijen via [hulpverlening] een hulpverleningstraject bij Sterk Huis zijn aangegaan. De Raad heeft in de voormelde procedure in zijn brief van 4 december 2024 aan de rechtbank bericht dat er is besloten om geen onderzoek te doen, omdat er bij partijen hulpverlening betrokken is geraakt en er in dat kader afspraken gemaakt zijn. Afgesproken is dat beide partijen een individuele begeleider vanuit Sterk Huis zouden krijgen, om tot begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] te komen. Er zouden veiligheidsplannen opgesteld worden met partijen en er zou een lijntje worden gelegd met de behandelaren van de vrouw. Daarnaast zou [minderjarige] starten in een [groep] . Na drie maanden zou de voortgang door [hulpverlening] worden geëvalueerd. De Raad had bij de mondelinge behandeling graag van partijen vernomen wat daarin de stand van zaken is. Volgens de Raad blijkt er uit de dagvaarding sprake te zijn van een patroon, waarbij [minderjarige] steeds wisselt tussen partijen. Daardoor ontbreekt het bij [minderjarige] aan stabiliteit, duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid. Wat het complex maakt, is dat de vrouw in de onderhavige procedure instemt met het toevertrouwen van [minderjarige] aan de man, maar dat zij op andere momenten ook aangeeft dat er bij de man sprake is van problematiek. De Raad vraagt zich af of er wel voldoende hulpverlening betrokken is bij [minderjarige] . Al met al maakt de Raad zich zorgen om [minderjarige] . Aan de hand van de nu voorliggende stukken ziet de Raad geen contra-indicaties om de vorderingen van de man af te wijzen. [minderjarige] is al eerder aan de zorg van de man toevertrouwd en er is geen informatie bekend, dat er toen zorgen zijn geweest over [minderjarige] . De Raad heeft evenmin meldingen vanuit de hulpverlening gekregen, dat er dusdanige zorgen zijn die maken dat [minderjarige] aan de beschermingstafel besproken zou moeten worden. De Raad kan instemmen met het toewijzen van de vorderingen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Op grond van de gedingstukken staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen vast.
Toevertrouwen minderjarige
4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Hij stelt dat uit het proces-verbaal in een andere kortgedingprocedure van 3 november 2023 blijkt dat tussen partijen is overeengekomen dat [minderjarige] voorlopig aan de man zal worden toevertrouwd. Uit de tekst van dat proces-verbaal blijkt niet dat destijds al een rechterlijke beslissing is genomen over een (voorlopige) toevertrouwing van [minderjarige] aan de man. De voorzieningenrechter voelt zich dan ook vrij om nu formeel een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen op de vordering van de man om [minderjarige] aan hem toe te vertrouwen. Namens de vrouw is bericht dat zij instemt met het toevertrouwen van [minderjarige] aan de man, omdat zij nu niet in staat is om zelf voor hem te zorgen. Zij werkt momenteel aan haar herstel, wat haar volledige aandacht vraagt. Gelet op de instemming van de vrouw en het standpunt van de Raad, zal de voorzieningenrechter de vordering van de man om [minderjarige] aan hem toe te vertrouwen toewijzen, nu deze vordering hem niet onrechtmatig voorkomt.
Schorsen beschikking van 17 januari 2025
4.3.
De man vordert voorts om de werking van de beschikking van 17 januari 2025 te schorsen voor zolang [minderjarige] aan hem is toevertrouwd, althans een dusdanige beslissing te nemen die zorgt dat de man niet gehouden is om een onderhoudsbijdrage aan de vrouw te betalen, zolang [minderjarige] aan hem is toevertrouwd. Namens de vrouw is schriftelijk bericht dat zij ook instemt met deze vordering. De voorzieningenrechter zal, gelet op de instemming van de vrouw, ook deze vordering toewijzen. Hierbij gaan partijen ervan uit dat de man aan de vrouw geen ouderhoudsbijdrage voor [minderjarige] is verschuldigd, dit voor de duur zijn toevertrouwing aan de man.
Bodemprocedure
4.4.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. In de procedure met zaaknummer C/02/422156 FA RK 24-2128 heeft de rechtbank de Raad verzocht om onderzoek te doen naar welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door partijen het beste past bij de belangen van [minderjarige] . De Raad heeft, zoals in rechtsoverweging 3.3. is verklaard, besloten om dat onderzoek te stoppen, in afwachting van de resultaten van het door [hulpverlening] ingezette hulpverleningstraject. Net als de Raad had de voorzieningenrechter bij de mondelinge behandeling graag van partijen gehoord welke stappen er in dat kader al zijn gezet en wat er uit de evaluatiemomenten is gebleken. De voorzieningenrechter verwacht van partijen dat zij in de voormelde bodemprocedure uiterlijk op de pro forma datum van 29 juli 2025 de rechtbank informeren over het verloop van het hulpverleningstraject en melden, mede ten behoeve van de Raad, wat in dat kader de stand van zaken is en ook wat de plannen/afspraken voor de toekomst zijn.
Proceskosten
4.5.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.6.
De toewijzende beslissingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
vertrouwt de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, voorlopig toe aan de man;
5.2.
schorst de werking van de beschikking van 17 januari 2025 met betrekking tot de op [minderjarige] betrekking hebbende onderhoudsbijdrage van de man met zaaknummer C/02/422977/FA RK 24/2488, voor zolang [minderjarige] aan hem is toevertrouwd;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 in tegenwoordigheid van Joosen, griffier.