ECLI:NL:RBZWB:2025:5612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/436240 JE RK 25-1021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd, omdat de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, niet in staat is om de basale zorg en veiligheid te bieden. De moeder heeft een geschiedenis van psychische problemen, waaronder schizofrenie en psychoses, en heeft eerder hulp geweigerd. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor vijf maanden. De kinderrechter heeft de moeder complimenten gegeven voor haar inzet om te herstellen en heeft benadrukt dat zij in behandeling moet blijven bij de GGZ. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is vastgesteld op 14 juli 2025 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/436240 / JE RK 25-1021
Datum uitspraak: 30 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2025 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. W.J. Jurgers te Bergen op Zoom.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
[de oma (mz)],
hierna te noemen oma moederszijde (mz),
wonende te [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 juni 2025.
1.2.
Aan de moeder is ambtshalve als advocaat toegevoegd mr. W.J. Burgers te Bergen op Zoom. Dit in het kader van de pilot kosteloze rechtsbijstand UHP, op grond waarvan in zaken over (spoed)uithuisplaatsing van minderjarigen bij de ouder(s) bij wie het kind op dat moment feitelijk verblijft recht heeft/hebben op kosteloze rechtsbijstand van een (voorkeurs)advocaat.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat, ondersteund door een tolk in de Somalische taal ([tolknummer]);
  • de oma;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woonde bij de moeder. [minderjarige] is op 3 april 2025 geplaatst bij een oud tante mz. Sinds 24 april 2025 is [minderjarige] geplaatst bij oma mz. Bij de oma wonen ook de broers en zus van [minderjarige].
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2025 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 23 april 2025. Bij beschikking van 22 april 2025, op schrift gesteld op 1 mei 2025, is de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 9 juli 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van vijf maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad motiveert het verzoek als volgt. Volgens de Raad moet er meer zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder. In de komende maanden zal er gewerkt moeten worden aan een opbouwende regeling, waarin [minderjarige] in dagdelen meer bij de moeder zal zijn. Op die momenten zal de moeder geobserveerd worden en zal worden gekeken of de moeder voldoende tegemoet komt aan de opvoedvragen van [minderjarige].
4.2.
De GI voegt hier nog aan toe dat zij als jeugdbeschermer ook betrokken is bij de andere kinderen van de moeder. Vanaf het begin van de voorlopige ondertoezichtstelling is het traject goed genoeg ouderschap ingezet. In dit kader komt er drie keer per week, gedurende vier uur, een hulpverlener, die de moeder ondersteunt in de zorg voor [minderjarige]. Er wordt een moeder gezien, die goed voor haar baby zorgt. De volgende wenselijke stap is om te observeren hoe de moeder de zorg voor [minderjarige] draagt in haar eigen woning. De GI onderzoekt de mogelijkheden voor [minderjarige] om stapsgewijs terug te keren bij de moeder. Daarbij zal steeds geobserveerd worden hoe de moeder zorgt voor [minderjarige] als oma mz er niet bij is. De GI ziet een moeder die zich open stelt voor de hulpverlening en meewerkt aan het traject. De GI heeft nog geen zicht op een datum, waarop [minderjarige] weer bij de moeder kan terugkeren. Een en ander is afhankelijk van de stabiliteit van de moeder. Daarnaast heeft [hulpverlening] zorgen geuit over de plaatsing van [minderjarige] en de andere kinderen van de moeder bij oma mz. De GI zal dan ook volgen hoe [hulpverlening] met deze plaatsing zal omgaan en hoe het traject goed genoeg ouderschap verder verloopt. Ook wordt nog gezocht naar een hulpverlener die bij de moeder thuis kan meekijken.
4.3.
Door en namens de moeder wordt verklaard dat zij kan instemmen met het verzoek van de Raad. Zij is het echter niet eens met een uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van zes maanden. Volgens de moeder is het belangrijk dat er wordt gewerkt aan een opbouwende regeling, waarin [minderjarige] steeds langer bij de moeder zal zijn. De moeder heeft eerder een soortgelijke situatie gehad bij haar andere dochter. Toen heeft ze laten zien dat ze daarna weer gestabiliseerd is. De moeder legt zich ook nu weer toe op haar herstel en stabiliteit. De moeder kan zich vinden in het opstellen van een preventieplan, maar vindt het niet noodzakelijk dat [minderjarige] bij oma blijft wonen, tot het moment dat dit plan af is. De moeder laat zien dat zij bereid is om hulp te aanvaarden. In het traject goed genoeg ouderschap is gezien dat de moeder de zorg voor [minderjarige] goed oppakt. Volgens de moeder is het voor [minderjarige] belangrijk dat zij steeds meer tijd bij de moeder zal zijn en dat de moeder in haar eigen woning verder wordt geobserveerd als [minderjarige] bij haar is. De moeder vindt het daarnaast vreemd dat [hulpverlening] twijfelt aan de capaciteiten van de oma mz. Zij heeft juist laten zien dat zij ingrijpt als het niet goed gaat.
4.4.
Volgens de oma ontwikkelt [minderjarige] zich goed. De moeder bezoekt haar dagelijks en neemt dan de zorg voor [minderjarige] over. De oma kijkt dan mee hoe de moeder het doet. De oma ziet dat de moeder en [minderjarige] een goede klik met elkaar hebben. Ook ziet zij dat de moeder goed voor [minderjarige] zorgt. De oma stimuleert de moeder om te laten zien dat zij een goede moeder is.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
In artikel 1:265b BW is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.4.
De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd, omdat de moeder de basale zorg en veiligheid van [minderjarige] nog onvoldoende vorm kan geven. De moeder is bekend met schizofrenie en psychoses. Zij is nog herstellende van een periode, waarin zij psychotisch gedrag liet zien en zij in verwarde toestand en onder invloed van middelen werd aangetroffen.
5.5.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening, omdat de moeder na de geboorte van [minderjarige] de aangeboden hulp vanuit de GGZ weigerde. De moeder erkende de zorgen, over de mate waarin zij voor [minderjarige] kon zorgen, niet. Inmiddels is de moeder meer gestabiliseerd en accepteert zij haar medicatie. De moeder komt de afspraken met de GGZ na en staat open voor de hulpverlening die de GI nodig vindt voor [minderjarige]. Dit herstel is nog heel pril. [minderjarige] is nog een kwetsbare baby, die volledig afhankelijk is van haar opvoeder. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat de moeder met periodes psychisch niet stabiel genoeg is om voor haar kinderen te zorgen. Er moet worden gezorgd voor een plan, voor het geval dat de moeder terugvalt in haar herstel en een plan voor hoe een terugval bij de moeder voorkomen kan worden. Ook moet er nog gekeken worden of de moeder over voldoende basis beschikt, om de volledige zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.
5.6.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter stelt [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.7.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. De kinderrechter gaat er hierbij wel van uit, dat de GI deze periode gebruikt, om de tijd die [minderjarige] bij de moeder thuis is, voortvarend in dagdelen op te bouwen. De moeder zal in het kader van het traject goed genoeg ouderschap verder geobserveerd worden. De machtiging zal blijven voortduren, zodat [minderjarige] door de oma mz kan worden opgevangen, als de moeder de zorg voor [minderjarige] – tijdelijk – niet kan dragen. De kinderrechter wijst er hierbij op dat, in het geval de moeder om ondersteuning van oma mz vraagt, dat dit geen teken is van zwakte, maar juist van sterkte. De kinderrechter complimenteert de moeder voor de wijze waarop zij werkt aan haar herstel en om er weer voor [minderjarige] te kunnen zijn. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de moeder in behandeling blijft bij de GGZ en dat zij open blijft staan voor hulp vanuit de GI.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 9 juli 2025 tot 9 juli 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde bij oma mz, met ingang van 9 juli 2025 tot 9 december 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. van de Kraats, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025, in aanwezigheid van Joosen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 juli 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.