ECLI:NL:RBZWB:2025:5619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/433083 / JE RK 25-482; C/02/433087 / JE RK 25-483; C/02/433089 / JE RK 25-484
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen in het kader van jeugdbescherming

Op 8 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter constateert dat de gecertificeerde instelling (GI) de vragen in de eerdere beschikking van 9 mei 2025 niet heeft beantwoord, wat leidt tot een gebrek aan juridische onderbouwing voor de uithuisplaatsing. Dit gebrek aan schriftelijke onderbouwing wordt als zeer ernstig beschouwd, aangezien het de mogelijkheid voor een eerlijk proces voor de ouders in gevaar brengt. De kinderrechter benadrukt dat een uithuisplaatsing een ingrijpende maatregel is die zorgvuldig moet worden gemotiveerd, vooral gezien het feit dat de drie kinderen uit hetzelfde gezin komen en geen contact met elkaar hebben.

De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen twee weken een gedegen onderbouwing te geven voor de beslissingen die zijn genomen, inclusief de huidige stand van zaken van de minderjarigen en de plannen voor hun terugplaatsing. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee weken verlengd, zodat de GI de benodigde onderbouwing kan indienen. De ouders hebben ingestemd met deze verlenging, maar de kinderrechter blijft kritisch over de gang van zaken en de betrokkenheid van de GI. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de ouders de gelegenheid moeten krijgen om hun visie te delen en dat de wensen van de minderjarigen in overweging moeten worden genomen, maar dat er ook moet worden gekeken naar hun vermogen om deze keuzes te maken.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 30 augustus 2025, waarbij de GI, de ouders en hun advocaten worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/433083 / JE RK 25-482;
C/02/433087 / JE RK 25-483;
C/02/433089 / JE RK 25-484.
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2016 in [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. El Makhtari te Rotterdam ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 9 mei 2025 en alle daarin genoemde stukken;
  • de op 1 juli 2025 van de GI ontvangen briefrapportage met bijlagen.
1.2.
Op 8 juli 2025 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • de vader;
- de vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Als toehoorders waren drie stagiaires van de rechtbank en de begeleidster van [minderjarige 1] aanwezig. De kinderrechter heeft hen, met instemming van aanwezigen, bijzondere toestemming verleend om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat zij hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
De kinderrechter heeft in zijn beschikking van 9 mei 2025, op schrift gesteld op 23 mei 2025, de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 2 mei 2026. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 augustus 2025. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI en de standpunten van de (advocaat van de) moeder en de vader.
2.3.
Op basis van voormelde machtiging verblijft [minderjarige 1] op dit moment bij [zorgorganisatie] in [plaats 1] , [minderjarige 2] bij [kinderopvang] in [plaats 1] en [minderjarige 3] in een gezinshuis in [plaats 2] .

3.Het resterende verzoek

3.1.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de resterende duur, zijnde tot 2 november 2025, en de
machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de resterende duur, zijnde tot 2 mei 2026.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De toelichting van de GI

4.1.
De GI moet erkennen dat het door enorme personeelsproblemen nog niet gelukt is om voor het gezin een vaste jeugdbeschermer te vinden. Inmiddels is er een jeugdbeschermer beschikbaar en zij zal de ondertoezichtstelling van de minderjarigen gaan uitvoeren. De GI snapt dat het voor alle betrokkenen moeilijk te begrijpen is, dat er bijna niets aan hun situatie gedaan is.
4.2.
Ondanks dat het verloop tot nu toe niet de schoonheidsprijs verdient, vraagt de GI de kinderrechter om toch het resterende deel van het verzoek toe te wijzen. Volgens de GI is er nog onvoldoende zicht op hoe de moeder functioneert als opvoeder. De GI heeft meer zicht op de vader dan op de moeder. De GI heeft begrepen dat de vader volledig meewerkt met de nu betrokken hulpverleners.
4.3.
Voor [minderjarige 3] ligt er het plan om op korte termijn bij de vader te gaan wonen en in die woonplaats naar school te gaan. De GI steunt dit plan en volgt hiermee de wens van [minderjarige 3] . Middels de methodiek NIKA [1] wordt er gekeken naar het functioneren van de vader als ouder.
4.4.
De moeder komt de vele afspraken overwegend na. De GI mist echter de betrokkenheid van de moeder. Tijdens het bezoek van de moeder aan [minderjarige 3] heeft zij hem een tongzoen gegeven, wat niet wordt gezien als behoorlijk gedrag van een ouder. In tegenstelling tot [minderjarige 3] , spreken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de voorkeur uit om bij de moeder te gaan wonen. De GI zou graag zien dat de moeder – net als de vader – een NIKA-traject aangaat. In dit traject kan dan beoordeeld worden of de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt om de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – twee puberende minderjarigen – te kunnen dragen.
4.5.
De GI volgt de minderjarigen in hun eigen voorkeur om bij een van de ouders te gaan wonen. De GI weet dat dit betekent dat de minderjarigen niet samen bij een van de ouders gaan wonen. De GI heeft geen onderbouwing voor het besluit om [minderjarige 3] apart van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te plaatsen. De GI heeft evenmin een uitgewerkt plan voor het onderzoek naar de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder. Ook is er nog geen plan opgesteld voor het onderlinge contact van de minderjarigen. De nu aangewezen jeugdbeschermer zal dit gaan oppakken. De GI verwacht dat het binnen twee weken moet lukken om deze plannen op te stellen.

5.De standpunten van de minderjarigen en belanghebbenden

5.1.
[minderjarige 1] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat hij de hele situatie niet begrijpt. Hij wil terug naar zijn moeder en contact met zijn broer en zus. [minderjarige 1] zou het liefst zien dat hij samen met [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bij de moeder gaan wonen. De GI heeft [minderjarige 1] beloofd dat hij een dag per week extra bij zijn moeder zou mogen zijn, maar daarvan is niets terecht gekomen. Volgens [minderjarige 1] is er niets verbeterd aan zijn situatie. Volgens hem gaat het helemaal prima als hij bij de moeder is. Hij weet zeker dat hij weer terug bij de moeder kan gaan wonen. Volgens [minderjarige 1] is de vader er niet voor hem. Hij wil geen contact met de vader.
5.2.
[minderjarige 2] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat er in de afgelopen drie maanden niets is gebeurd. [minderjarige 2] wil nog steeds bij de moeder gaan wonen en haar broers zien. [minderjarige 2] heeft geen behoefte aan contact met de vader. Zij heeft hem voor de mondelinge behandeling begroet, maar hij reageert daar niet op. [minderjarige 2] vindt dat het tijd wordt dat er iets gaat gebeuren. [minderjarige 2] raakt door de hele situatie geïrriteerd en gefrustreerd. De GI komt al zes maanden de afspraken niet na. Ook is er nog geen jeugdbeschermer aangewezen.
5.3.
De advocaat van de moeder staat versteld van de hele gang van zaken bij de GI. In al haar jaren ervaring, heeft zij nog nooit gezien dat een ondertoezichtstelling zo traag van de grond komt. Er zijn al zes maanden verstreken, zonder dat de GI enige ondersteuning in dit heeft ingezet. De advocaat heeft, ondanks dat zij de moeder al van aanvang af bijstaat, geen informatie rechtstreeks vanuit de GI mogen ontvangen. De GI zegt te beschikken over actuele informatie, maar legt daarbij een ongedateerd verslag over [minderjarige 2] en een oud verslag over [minderjarige 1] over.
5.3.1.
[minderjarige 1] is inmiddels overgeplaatst naar de locatie aan [adres] , waar men wel beschikt over actuele informatie over hem. Sinds de overplaatsing wordt er gezien dat [minderjarige 1] goed gewend geraakt is en dat hij zich aan de afspraken houdt. Er wordt geen probleemgedrag bij [minderjarige 1] gezien. In het weekend is [minderjarige 1] bij de moeder.
5.3.2.
De advocaat van de moeder zou graag zien dat [minderjarige 3] wordt uitgenodigd voor een kindgesprek. Hij is immers al acht jaar. Volgens de GI heeft [minderjarige 3] de wens om bij de vader te gaan wonen, maar dit blijkt niet uit de stukken. Bij de moeder geeft [minderjarige 3] aan dat hij bij haar wil wonen. Het is voor de moeder dan ook onbegrijpelijk, dat de GI de plaatsing van [minderjarige 3] bij de vader niet onderbouwt met actuele stukken of met informatie van de gezinshuismoeder. Kennelijk ligt er al een plan voor de plaatsing van [minderjarige 3] bij de vader, maar de gedegen onderbouwing voor deze plaatsing en het onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de vader ontbreekt in de stukken. Het is voor de moeder zeer vreemd waarom de GI voor [minderjarige 3] kiest voor een plaatsing bij de vader en niet voor een plaatsing bij haar.
5.3.3.
De omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zouden worden uitgebreid, maar daarvan is niets terecht gekomen. Volgens de advocaat van de moeder kan het niet zo zijn dat de minderjarigen de dupe zijn van de capaciteitsproblemen van de GI.
5.3.4.
Volgens de advocaat van de moeder heeft de GI geen recht meer op een verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige is een ultimum remedium en moet pas worden ingezet, als alle andere minder ingrijpende opties uitgeput zijn. De advocaat vraagt de kinderrechter om het verzoek op dit punt af te wijzen. Er is geen sprake van zodanig ernstige bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die een uithuisplaatsing nog rechtvaardigt. De GI heeft nagelaten om de noodzaak tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] juridisch te onderbouwen. Daar komt bij dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder in een begeleide woonvorm mogen intrekken, waarin er ook zicht zal zijn op hen.
5.3.5.
De moeder begrijpt niet dat de GI stelt dat er minder zicht is op haar opvoedvaardigheden dan op die van de vader. Tijdens de vorige zittingen heeft de GI gesteld dat de opvoedvaardigheden van beide ouders onderzocht moet worden. Het NIKA-traject is niet met de moeder besproken. Zij is meer dan bereid om hieraan haar medewerking te verlenen. Het is juist de moeder die stelselmatig bij de GI informeert hoe het staat met de uitbreiding van de omgangsmomenten of de terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar.
5.3.6.
De moeder betwist met klem dat zij [minderjarige 3] een tongzoen zou hebben gegeven. De advocaat van de moeder vraagt de GI om aan te tonen waar deze informatie vandaan komt.
5.3.7.
De advocaat van de moeder kan instemmen met een korte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, als dit betekent dat zij daardoor in de gelegenheid is om de moeder na haar vakantie gedurende de voortzetting van de mondelinge behandeling bij te staan.
5.4.
De vader kan instemmen met een korte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat de GI de gelegenheid heeft om het resterende verzoek te onderbouwen.

6.De (nadere) beoordeling

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
6.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.3.
De kinderrechter stelt vast dat de GI de vragen in de beschikking van 9 mei 2025 niet heeft beantwoord. De kinderrechter wordt hierdoor geconfronteerd met de situatie dat er drie minderjarige kinderen uit huis geplaatst zijn, maar dat er voor hen geen gedegen (juridische) onderbouwing van die plaatsing kan worden overlegd en dat er geen plan ligt hoe een mogelijke terugplaatsing bij ouders zal worden gerealiseerd. Op de kinderrechter rust de taak om het verzoek van de GI grondig te toetsen. Een uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende maatregel die een inbreuk in het privé en gezinsleven van betrokkene vormt. Deze beslissing dient dus zorgvuldig en gemotiveerd te worden genomen. Het gebrek aan schriftelijke onderbouwing ten aanzien van de koers die de GI wil inzetten betekent in dit geval dat er geen sprake kan zijn van een eerlijk proces voor de ouders. De kinderrechter kan dan niet anders dan het gebrek aan een schriftelijke onderbouwde motivering zeer streng veroordelen. Er is namelijk in deze zaak sprake van drie kinderen uit hetzelfde gezin, die geen contact met elkaar hebben en wiens blijvende uithuisplaatsing niet getoetst kan worden aan hun belangen, door het gebrek aan schriftelijke onderbouwing vanuit de GI. De kinderrechter vindt dit een hele kwalijke gang van zaken. Een personeelstekort kan namelijk geen reden vormen dat kinderen langer dan noodzakelijk van hun ouders en/of van elkaar worden gescheiden.
6.4.
Door de GI is tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat de benodigde plannen en onderbouwingen voor de plaatsing van [minderjarige 3] bij de vader en voor de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder binnen twee weken op schrift gesteld zullen zijn. Daarnaast zal de GI zich hard moeten gaan inzetten om er voor te zorgen dat de minderjarigen in staat worden gesteld om contact met elkaar te hebben.
6.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter – met instemming van de ouders – de machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van twee weken verlengen, om de GI in staat te stellen om de onderbouwing van de verzoeken in te dienen zodat de mondelinge behandeling kan worden voortgezet. De beoordeling over het resterende deel van de verzoeken worden aangehouden tot de voortzetting van de mondelinge behandeling op [datum] 2025 om [uur] .
6.6.
Net als in de beschikking van 9 mei 2025 wenst de kinderrechter er opnieuw voor waken dat de trajecten voor thuisplaatsing worden voortgezet zonder dat duidelijk is waarom voor deze wegen is gekozen. Daarnaast moeten de ouders de gelegenheid krijgen om op deze besluiten te reageren en hun visie met de kinderrechter te delen. Daarbij dient de GI het volgende te betrekken. De GI gaat momenteel uit van de wensen van de minderjarigen over bij welke ouder zij geplaatst willen gaan worden. De kinderrechter vraagt zich af of de minderjarigen in staat zijn om deze keuze te maken en de gevolgen daarvan te overzien.
6.7.
Om deze redenen wenst de kinderrechter
binnen de toegezegde twee weken (uiterlijk op 22 juli 2025) een onderbouwing van de GI te ontvangen voor de beslissingen die zij heeft genomen.Deze onderbouwing dient in ieder geval de volgende informatie te bevatten:
  • de actuele stand van zaken ten aanzien van alle drie minderjarigen;
  • de huidige ontwikkeling van de minderjarigen, waaronder de schoolgang en/of dagbesteding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • het plan voor de thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierbij verwacht de kinderrechter duidelijkheid over het verlofplan, een evaluatie van de contactmomenten met de moeder en duidelijkheid over de opvoedvaardigheden van beide ouders;
  • het plan voor de thuisplaatsing van [minderjarige 3] . Hierbij verwacht de kinderrechter een gedegen onderbouwing waarom is gekozen voor een thuisplaatsing bij een van de ouders, duidelijkheid over de opvoedvaardigheden van de ouders en duidelijkheid over hoe de contactmomenten met de ouders verlopen;
  • het plan om tegemoet te komen aan de behoeften van de minderjarigen om meer contact met elkaar te hebben;
  • haar standpunt over het resterende deel van de verzoeken en het gewenste verdere procesverloop.
6.8.
Daarbij dient de GI een afschrift van haar verslag aan
(de advocaat van)de moeder en de vader toe te zenden.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 16 augustus 2025 tot 30 augustus 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van de verzoeken van de GI aan tot
30 augustus 2025, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI, welke
uiterlijk op 22 juli 2025aan de kinderrechter, de advocaat van de moeder en de vader wordt gestuurd,
zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.9.;
7.4.
roept de GI, de moeder en haar advocaat en de vader op voor de zitting van mr. Sumner op
[datum] 2025 om [uur]in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, aan Stationslaan 10 in Breda;
7.5.
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor de zitting;
7.6.
bepaalt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zullen worden uitgenodigd voor een kindgesprek;
7.7.
behoudt zich iedere verdere beslissing in deze zaken voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 11 juli 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.NIKA is een methode waarbij er gekeken wordt naar het patroon tussen ouder en kind. NIKA reikt concrete handvatten aan om het verstoorde opvoedgedrag te stoppen en op een prettige, helpende manier op het kind te reageren.