ECLI:NL:RBZWB:2025:5629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/437392 JE RK 25-1223 en C/02/438012 JE RK 25-1359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de zorgen van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) over de ontwikkeling van de minderjarige serieus genomen. De Raad verzocht om ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige niet naar school gaat, geen zinvolle dagbesteding heeft en zich in een kwetsbare situatie bevindt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat vrijwillige hulpverlening niet voldoende is. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld tot haar achttiende verjaardag, maar heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er nog een kans moet worden gegeven om met hulpverlening verder te gaan zonder uithuisplaatsing. De kinderrechter benadrukt dat dit een laatste kans is voor zowel de minderjarige als de moeder om zich aan de veiligheidsafspraken te houden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/437392 / JE RK 25-1223 en C/02/438012 JE RK 25-1359
Datum uitspraak: 23 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak met zaaknummer C/02/437392 / JE RK 25-1223 van
(ondertoezichtstelling)
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zeeland–West-Brabant, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
en
in de zaak met zaaknummer C/02/438012 JE RK 25-1359 van
(machtiging uithuisplaatsing)
de gecertificeerde instelling
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
hierna te noemen de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.G.M. de Ruijter te Tilburg.

1.Het verloop van de procedures

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, ontvangen op 2 juli 2025, strekkende tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] ;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 15 juli 2025, ontvangen op 17 juli 2025, strekkende tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
1.2.
De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft, gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken, gelijktijdig plaatsgevonden. In deze beschikking neemt de kinderrechter een beslissing op beide verzoeken.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk in de Russische taal;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 17 april 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, met ingang van 17 april 2025 tot 1 mei 2025. Het resterende verzoek om een aansluitende machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van drie maanden is aangehouden. De kinderrechter heeft in haar beschikking van 25 april 2025 het resterende verzoek afgewezen, omdat de moeder tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft aangegeven niet meer in te stemmen met de opneming en het verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 april 2025 [minderjarige]
voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 30 april 2025 tot 14 mei 2025 en een
spoedmachtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een
accommodatie voor gesloten jeugdhulp, ook met ingang van 30 april 2025 tot 14 mei 2025.
2.5.
Bij beschikking van 9 mei 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp met ingang van 9 mei 2025 tot 16 mei 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen tot [geboortedag] 2026. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen tot [geboortedag] 2026.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI verzoekt een machtiging te verlenen om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De Raad baseert het verzoek op het volgende. De Raad maakt zich grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft op school veel negatief gedrag laten zien en het schoolverzuim is fors. [minderjarige] is daardoor niet meer welkom op school. Er zijn signalen dat er mogelijk sprake is van seksuele uitbuiting en mensenhandel, maar deze zijn onvoldoende concreet voor een strafrechtelijk onderzoek. De politie heeft dit onderzoek dan ook afgesloten. Volgens de Raad heeft [minderjarige] hulp en behandeling nodig om tot een gedragsverandering te kunnen komen en om haar weerbaarheid te vergroten. De moeder van [minderjarige] heeft hulp nodig om haar gezagspositie te versterken en om haar pedagogische vaardigheden te vergroten. Deze vormen van hulpverlening zijn in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling nog niet gerealiseerd. Inmiddels is [maatschappelijk werker] (ambulante hulpverlening voor Poolse en Oost-Europese gezinnen) wel opgestart. De Raad vindt het van belang dat de moeder haar gezagspositie over [minderjarige] weet terug te pakken. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat zij begeleid wordt in het vinden en volgen van een dagbesteding en het accepteren van gezag. Tijdens de voorlopige ondertoezichtstelling hebben [minderjarige] en de moeder zich tijdelijk aan de afspraken gehouden en hebben zij de geboden hulpverlening geaccepteerd. Dit was tijdens de gezinsopname bij Sterk Huis. De Raad heeft echter ook van [minderjarige] en haar moeder begrepen, dat zij hopen na de voorlopige ondertoezichtstelling van alle instanties af te zijn en dat zij daarna weer verder kunnen met hun leven. De Raad acht het dan ook onwaarschijnlijk dat de hulpverlening op vrijwillige basis wordt voortgezet, terwijl de zorgen over [minderjarige] nog actueel zijn en het hulpaanbod nog moet starten. Het baart de Raad zorgen, dat de moeder de zorgen over [minderjarige] minimaliseert. Zij heeft het over gedrag van vroeger, maar het laatste incident dateert van enkele dagen geleden. Het is volgens de Raad geen normaal gedrag dat een jongere door overmatig alcoholgebruik in het ziekenhuis terecht komt. Ook is het niet normaal dat een jongere niet naar school gaat. In het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling hadden [minderjarige] en de moeder kunnen laten zien dat zij zich aan de afspraken konden houden, ook na de gezinsopname. Deze zijn echter meteen vanaf het begin niet nagekomen. De Raad kan zich vinden in het verzoek tot uithuisplaatsing van de GI. [minderjarige] is bijna achttien jaar. De tijd die nog rest is zeer beperkt. Deze moet benut worden door [minderjarige] te leren dat er regels en grenzen zijn, dat zij naar school moet gaan en dat zij normaal contact moet hebben met leeftijdsgenoten, maar ook dat haar veiligheid gewaarborgd blijft.
4.2.
De GI stemt in met het verzoek van de Raad. De GI verzoekt daarnaast om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen. De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij bij [minderjarige] en de moeder weinig medewerking zien. Bij aanvang van de voorlopige ondertoezichtstelling is het gezin van [minderjarige] opgenomen bij Sterk Huis om hen te observeren. Zij hebben voornamelijk sociaal wenselijk gedrag laten zien en hebben zich aan de afspraken gehouden. Zodra het gezin weer naar de opvang was teruggekeerd, zijn er weer incidenten voorgevallen, waarbij zelfs de politie betrokken is geweest. [minderjarige] liet weer het patroon van weglopen en ’s nachts wegblijven zien. Toen [minderjarige] en de moeder hierop werden aangesproken, beloofden zij zich steeds aan de veiligheidsafspraken te zullen houden. Deze beloften zijn echter niet nagekomen. De veiligheidsafspraken zijn in de afgelopen periode wekelijks herzien. Volgens de GI geven [minderjarige] en de moeder geen openheid van zaken en ontkennen zij de zorgen rondom de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] volledig. Hierdoor is [minderjarige] afgewezen voor MST-PSB (gericht op problematisch seksueel gedrag). De afspraken met de reguliere MST worden steeds afgezegd door de moeder en [minderjarige] . Er is bovendien – tegen de veiligheidsafspraken in – een man op de kamer van de moeder en [minderjarige] aangetroffen. [maatschappelijk werker] is op 1 juli 2025 gestart in het gezin. Wekelijks leggen zij een bezoek af aan het gezin. [minderjarige] brengt zichzelf herhaaldelijk in gevaar, door zich niet aan de veiligheidsafspraken te houden. De moeder heeft op deze momenten geen grip op [minderjarige] . Nu de hulpverlening in het gezin niet opgestart kan worden, kan er geen zicht gekregen worden op de oorzaak van de gedragsproblemen en hoe deze behandeld moeten worden. Ook kan de veiligheid van [minderjarige] nu niet gewaarborgd worden. De GI heeft [minderjarige] aangemeld bij “[begeleiding]” in [woonplaats] , waar [minderjarige] intensieve begeleiding geboden kan worden en waar onderzocht kan worden of er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. Daarnaast kan [minderjarige] ondersteund worden in het hebben van een dagbesteding en het naar school gaan. Na de zomervakantie zal [minderjarige] starten op [traject] in [woonplaats] . De GI heeft een gesloten plaatsing van [minderjarige] overwogen, maar wil haar eerst de mogelijkheid geven om een open plaatsing te laten slagen. De GI heeft daarbij in aanmerking genomen dat de tijd tot volwassenheid beperkt is en dat er na een gesloten plaatsing niet voldoende tijd over blijft om nog verdere behandeling te bieden.
4.3.
Door en namens de moeder wordt het volgende aangevoerd. Volgens de moeder was het niet handig dat [minderjarige] in Utrecht bij een incident aanwezig was en dat de politie op dat moment haar identiteit gecontroleerd heeft, maar dat was niet in strijd met de veiligheidsafspraken. [minderjarige] deed bovendien op dat moment zelf niets verkeerd. Met betrekking tot het incident dat de politie de woning binnen is getreden om [minderjarige] te zoeken, stelt de moeder dat zij heel de avond in contact was met [minderjarige] , maar dat zij op enig moment niet meer reageerde op haar telefoon. De moeder heeft, conform de veiligheidsafspraken, contact gezocht met de politie. In de veiligheidsafspraken staat niet dat zij niet bij een vriendin zou mogen overnachten. Dit laat onverlet dat het niet slim was van [minderjarige] om haar telefoon niet op te nemen, omdat haar moeder en de politie zich dan zorgen over haar gaan maken. Ten aanzien van de mannelijke bezoeker in de opvang merkt de moeder op dat het een vriend van [minderjarige] was, die kwam helpen met verhuizen. [minderjarige] was op dat moment zelf niet aanwezig. De moeder erkent dat de man daar volgens de veiligheidsafspraken niet had mogen zijn, maar zij had daar een goede verklaring voor. Volgens de moeder blijft de Raad maar opmerken dat zij zich zorgen maken over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] , maar kunnen zij deze zorgen niet concreet maken. [minderjarige] heeft al anderhalf jaar een vriendje, wat past bij haar leeftijd en ontwikkeling. Het is voor [minderjarige] heel bedreigend dat zij steeds wordt bevraagd op dit punt en dat zij wordt gevraagd om deze zorgen te bevestigen, terwijl daar geen sprake van is. Evenmin is er volgens de moeder sprake van hechtingsproblematiek. Uit de observatie door Sterk Huis zijn er geen zorgen naar voren gekomen. De moeder en [minderjarige] hebben zich bovendien aan de afspraken gehouden. De door de GI benoemde incidenten zijn niet verstandig geweest van [minderjarige] , maar er was geen sprake van strijd met de veiligheidsafspraken. Het is volgens de moeder wel een probleem dat [minderjarige] geen dagbesteding heeft. Ook de moeder zou graag zien dat [minderjarige] naar school gaat en een daginvulling heeft. Maar verder zijn er volgens de moeder geen echte behandeldoelen waar aan gewerkt zou moeten worden. Het is dan ook nog maar de vraag of [minderjarige] bij “[begeleiding]” op haar plek is, aldus de moeder. [minderjarige] was erg ongelukkig tijdens de gesloten plaatsing. Het heeft haar veel stress en huiduitslag opgeleverd. Bovendien gaat [minderjarige] na de zomer van start met [traject], waardoor zij een dagbesteding krijgt. De moeder stemt dan ook niet in met een uithuisplaatsing van [minderjarige] , omdat daar geen gronden voor zijn. Ook hoeft een ondertoezichtstelling volgens de moeder niet tot volwassenheid van [minderjarige] te duren.
4.4.
[minderjarige] geeft in het gesprek met de kinderrechter aan dat zij niet uit huis wil worden geplaatst. Volgens [minderjarige] zijn er hele logische verklaringen voor de door de GI benoemde incidenten. Er is op die momenten geen sprake geweest van gevaar voor [minderjarige] . Zij gaat bijna niet meer uit en drinkt ook bijna niet meer. Sinds de incidenten heeft [minderjarige] nog maar één waarschuwing gekregen. De problemen behoren volgens [minderjarige] tot het verleden. Zij vindt het lastig dat er op aangedrongen wordt dat zij moet erkennen dat er sprake is geweest van prostitutie, terwijl dat pertinent niet waar is. [minderjarige] wil wel hulp bij het vinden van een opleiding.

5.De beoordeling

C/02/437392 / JE RK 25/1223
5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.3.
De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd, omdat zij niet naar school gaat, geen zinvolle dagbesteding heeft, ’s nachts wegloopt en dat zij niet naar haar moeder luistert. De kinderrechter ziet ook dat [minderjarige] en de moeder niet onder de makkelijkste omstandigheden naar Nederland zijn gekomen en dat zij liever in [land] zouden zijn gebleven. Dit zorgt wel voor een complexe situatie, wat een grote impact heeft gehad op de ontwikkeling van [minderjarige] . De gevolgen hiervan komen nu tot uiting in het gedrag van [minderjarige] . Voorkomen moet worden dat dit gedrag zich verder ontwikkelt, tot het punt dat [minderjarige] volledig ontspoord raakt. De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening, omdat zowel [minderjarige] als haar moeder grote weerstand hebben tegen de betrokken hulpverleners en zij geen verdere bemoeienis meer willen van hulpverleningsinstanties. De kinderrechter vindt het dan ook voor [minderjarige] belangrijk, dat de GI in het kader van een ondertoezichtstelling bij haar betrokken blijft en dat deze de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte vormen van hulpverlening inzet.
5.4.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter stelt [minderjarige] onder toezicht tot [geboortedag] 2026, zijnde de datum waarop zij de achttienjarige leeftijd bereikt.
5.5.
De kinderrechter verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
C/02/438012 JE RK 25-1359
5.6.
In artikel 1:265b BW is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
De kinderrechter is daarnaast gevraagd om te beoordelen of een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De kinderrechter ziet in de stukken en in de standpunten van de betrokkenen voldoende zorgen, die een uithuisplaatsing van [minderjarige] kunnen rechtvaardigen. Aan de andere kant ziet de kinderrechter ook een minderjarige, die nog een laatste stukje zekerheid in het leven heeft, namelijk het gezinsleven met haar moeder en broertje, waar zij in het geval van een uithuisplaatsing niet meer bij zou kunnen zijn. En de kinderrechter ziet ook dat de hulpverlening die er tot nu toe is ingezet, nog niet volledig is. Een deel van de beoogde hulpverleningstrajecten moet nog opgestart worden. Na de zomervakantie start [minderjarige] ook met het [traject], waarmee er voor [minderjarige] een dagbesteding gerealiseerd wordt. Alles tegen elkaar afwegend, begrijpt de kinderrechter de zorgen van de GI en de keuze om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verzoeken. De kinderrechter wil [minderjarige] echter nog een kans geven om zonder uithuisplaatsing met de hulpverlening verder te gaan. Dit kan meer effect hebben, dan weer een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het moet wel duidelijk zijn dat het gaat om een laatste kans voor [minderjarige] en ook de moeder, om te laten zien dat zij zich aan de veiligheidsafspraken gaan houden. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje, dat niet tot diep in de nacht door heel Nederland moet reizen. Het houden aan afspraken betekent ook, dat [minderjarige] gaat luisteren naar haar moeder, gaat meewerken aan MST, geen mannelijk bezoek ontvangt en dat zij uiterlijk om 22.00 uur thuis bij de moeder is. Het is daarnaast van belang dat de moeder de ondersteuning van MST aanvaardt, zodat zij gaat leren hoe zij [minderjarige] kan aanspreken op haar gedrag en dat zij haar gezag over [minderjarige] kan laten gelden. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI af.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 30 juli 2025 tot [geboortedag] 2026, zijnde de datum waarop zij de achttienjarige leeftijd bereikt;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 1 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.