ECLI:NL:RBZWB:2025:563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
430126 JE RK 24-2300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot ondertoezichtstelling van een ongeboren baby

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025 een beschikking gegeven betreffende het verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren baby. De kinderrechter heeft het ongeboren kind als reeds geboren aangemerkt, omdat het belang van het kind dit vorderde. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ongeboren baby onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, en dit verzoek is toegewezen. De moeder, die zwanger is van de ongeboren baby, heeft een advocaat en is momenteel in een stabiele woonsituatie bij haar moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ouders, met name vanwege hun verslavingsproblematiek en de onveilige relatie tussen de moeder en de vader. De kinderrechter heeft de noodzaak van betrokkenheid van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, benadrukt en heeft voorwaarden gesteld voor de opvoeding van de baby. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de ongeboren baby niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft de doelen van het raadsrapport overgenomen, die gericht zijn op een veilige en stabiele opvoedingsomgeving voor de baby.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430126 / JE RK 24-2300
Datum uitspraak: 17 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over
[de ongeboren baby],
hierna te noemen: de ongeboren baby.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
de gecertificeerde instelling
JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van 20 december 2024, ontvangen op 20 december 2024;
- het rapport van de Raad van 30 december 2024, ontvangen op 30 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van de ongeboren baby. Zij is op [datum] 2025 uitgerekend.
2.2.
De ongeboren baby is (nog) niet erkend door de vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 oktober 2024 de ongeboren baby voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 oktober 2024 en tot 25 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ongeboren baby onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De Raad heeft de kinderrechter in dit verband verzocht om het nog ongeboren kind op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als reeds geboren aan te merken, omdat het belang van het kind dit vordert. Tot slot verzoekt de Raad de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het raadsrapport. De moeder oogt momenteel sterk en vertelt een duidelijk verhaal. De Raad verklaart daarnaast dat de geboorte van de baby zal zorgen dat er een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de moeder komt te liggen. Dit zal druk gaan leggen op de relatie tussen de moeder en haar eigen moeder. Het is daarom belangrijk dat de moeder het gesprek blijft aangaan.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat het heel goed gaat met haar. Ze gaat naar de zwangerschapscontroles en er zijn geen complicaties. De moeder licht daarnaast toe dat ze bijna uitgerekend is en dat de ongeboren baby een meisje gaat worden. De moeder gaat haar [naam] noemen. De moeder heeft verder inmiddels een vaste verblijfplaats, namelijk bij haar moeder (hierna: oma), stiefvader, halfbroertje en jongere broertje. Dit zorgt voor de noodzakelijke stabiliteit. De woning is groot genoeg. Oma steunt haar, zowel bij de bevalling als bij het verzorgen en opvoeden van de baby. De moeder geeft tevens aan dat de verhoudingen met haar familieleden weer goed zijn, nu zij haar zwangerschap hebben geaccepteerd. De moeder verklaart voorts dat de vader van de ongeboren baby nog steeds in detentie zit. Ze hebben allebei te maken gehad met veel problemen, zoals verslavingen. De vader is nu zes maanden clean en de moeder sinds eind oktober. De vader en zijn familie ondersteunen de moeder financieel. De moeder bezoekt de vader regelmatig en hij is ook emotioneel betrokken. De moeder wil graag samen verder met de vader. De vader doet het nu goed, maar de moeder vraagt zich wel af hoe dat gaat zijn als de vader vrijkomt. Ze is bang dat hij een terugval krijgt. De moeder is van plan om een aantekening te maken met betrekking tot het gezag als de vader de baby gaat erkennen. De moeder geeft ook aan dat zij zich heeft gerealiseerd dat het voorheen niet goed ging. Het is noodzakelijk dat de moeder het voor haar kind anders gaat doen. Zo gaat ze een nieuw telefoonnummer nemen, zodat ze de contacten uit het verleden niet meer heeft. Voorheen kreeg de moeder hulpverlening van Triple AAA, maar ze is daarmee gestopt omdat haar begeleider een andere baan kreeg. Sinds kort werkt haar oudere begeleider bij een andere [organisatie] . De moeder krijgt momenteel vanuit deze organisatie eenmaal per week hulp van haar oude begeleider. De moeder is ook doorverwezen naar [ggz] voor psychologische hulp en verslavingshulp, maar ze staat nog op de wachtlijst. Het is belangrijk dat ze hiermee aan de slag kan gaan. De moeder is het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling, aangezien dit het beste is voor haar en de baby. Ze stemt tot slot in met de voorwaarden die door de GI zijn gesteld.
4.3.
De vertegenwoordigster van de GI verklaart dat ze de moeder in positieve zin heeft zien veranderen. Het contact tussen de moeder en oma is momenteel goed en ze mag voor langere tijd in deze woning van oma verblijven, maar dit heeft wel veel wisselingen gekend. De GI maakt zich zorgen om de koppigheid van de moeder. Als de baby geboren wordt, dan moet het belang van de baby altijd vooropgesteld worden. De GI hoopt dat de onderlinge verhoudingen dan ook goed blijven. De GI geeft daarnaast aan dat de moeder nu een bewindvoerder heeft en een uitkering. Ook heeft de GI voorwaarden gesteld waaraan moet worden voldaan als de moeder de baby bij zich wil houden. Zo moet de moeder met de baby bij oma wonen en zijn verslavingszorg en een psycholoog voor de moeder noodzakelijk. Het is belangrijk dat ze sterker wordt gemaakt, zodat de moeder niet meer in gevaarlijke situaties belandt. De GI maakt zich tevens zorgen over de relatie van de moeder met de vader. Het is niet duidelijk hoe de vader zich zal gedragen als hij vrijkomt. Het is noodzakelijk dat de omgang via de jeugdbescherming loopt. De situatie is zeer kwetsbaar, gelet op het verleden tussen de ouders. De vertegenwoordigster van de GI verklaart tot slot dat ze bij het crisisteam werkt en niet langer betrokken zal zijn. Er zal wel een warme overdracht plaatsvinden aan een nieuwe vaste jeugdbeschermer.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter merkt, met toepassing van artikel 1:2 BW, het kind waarvan de
moeder zwanger is als reeds geboren aan, nu haar belang zulks vordert gelet op hetgeen
hieromtrent uit het verzoekschrift is gebleken.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen of de ouder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn of is te dragen.
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. Dit licht de kinderrechter als volgt toe.
5.4.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de moeder de afgelopen maanden stappen heeft gezet, maar dat een groot deel van de zorgen ten tijde van de voorlopige ondertoezichtstelling nog steeds actueel zijn. Beide ouders zijn bekend met verslavingsproblematiek en zij hebben hier nog geen hulpverlening voor gekregen. Daarnaast is de relatie tussen de moeder en de vader onveilig (geweest) wegens herhaaldelijk huiselijk geweld. Er bestaan zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van de moeder en de baby als de vader vrijkomt. Ook is het nog onduidelijk of de moeder bestand is tegen de druk van de vader en ontbreken er nog veiligheidsafspraken omtrent de betrokkenheid van de vader bij de opvoeding van de baby. Verder heeft de moeder momenteel een verblijfplaats bij oma en zijn de onderlinge verhoudingen goed, maar is dit in het verleden wisselend geweest. Deze thuissituatie is onvoldoende stabiel, aangezien de moeder deze verblijfplaats zal verliezen als zij zich niet houdt aan de regels van oma. De kinderrechter stelt daarnaast vast dat betrokkenheid van de GI nog noodzakelijk is. De GI zet de belangen van de (nog ongeboren) baby te allen tijde voorop. Zo heeft de GI veiligheidsvoorwaarden opgesteld waaraan de moeder moet voldoen. Het is van belang dat de GI de naleving van de afspraken monitort. Ook draagt de GI zorg voor de inzet en continuering van de noodzakelijke hulpverlening voor de moeder. Tot slot is het noodzakelijk dat de GI, indien de vader betrokkenheid wenst bij de opvoeding van de baby, veiligheidsvoorwaarden opstelt om geweld vanuit de vader te voorkomen.
5.5.
De kinderrechter stelt, gelet op het voorgaande, de ongeboren baby onder toezicht voor de verzochte duur van een jaar.
5.6.
De kinderrechter neemt de doelen van het raadsrapport over, te weten:
  • De baby groeit op in een stabiele, voorspelbare en veilige opvoedingsomgeving;
  • De baby heeft opvoeders nodig die beschikbaar zijn en voldoende sensitief ouderschap kunnen laten zien. Dat betekent dat zij niet onder invloed zijn van verdovende middelen;
  • De baby heeft, indien mogelijk, contact met beide ouders. De ouders weten hier afspraken over te maken en hebben goed contact met elkaar, waarbij er geen sprake is van fysiek of verbaal geweld;
  • Er is duidelijkheid waar de baby gaat wonen en opgroeien, waarbij er voldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de ongeboren baby noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
beschouwt het ongeboren kind als geboren;
6.2.
stelt de ongeboren baby onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 17 januari 2025 en tot 17 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 31 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.