ECLI:NL:RBZWB:2025:5634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/437053 JE RK 25-1173
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 1 augustus 2024 en diende te worden verlengd omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigd werd door de problematiek rondom de ouders. De vader wenst een onbegeleide omgangsregeling, terwijl de moeder zich zorgen maakt over de stabiliteit van de vader en de veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen tot een oplossing te komen en dat de moeder de voortgang van de omgangsregeling saboteert. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en heeft deze verlengd voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de regie te voeren over de situatie en de ouders te begeleiden in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/437053 / JE RK 25-1173
Datum uitspraak: 29 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. Ö. Aydogan te 's-Hertogenbosch,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. T. Möller, vervangen door mr. C. Mouwen te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 juni 2025;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 23 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 augustus 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 augustus 2024 tot 1 april 2025. Bij beschikking van 27 maart 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 april 2025 tot 1 augustus 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI baseert het verzoek op het volgende. Ondanks de inzet van de betrokkenen zijn de gestelde doelen binnen de huidige termijn van de ondertoezichtstelling nog niet behaald. De omgang tussen de minderjarigen en de vader bevindt zich nog in de opstartfase en is nog niet structureel vormgegeven. Daarnaast moet de benodigde hulpverlening voor [minderjarige 2] nog worden opgestart. Naar verwachting zal deze begeleiding in september 2025 van start gaan. Ook is er op dit moment nog onvoldoende zicht op de opvoedingsmogelijkheden van de vader en zijn rol in het contact met de minderjarigen. Er kan naar visie van de GI nog niets worden gezegd over de (on)mogelijkheden voor wijziging van het ouderlijk gezag en (het herstellen van) de omgang tussen de vader en de minderjarigen. Gezien het belang van een veilige en stabiele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de benodigde begeleiding en ondersteuning te kunnen blijven bieden. Een vrijwillig kader is hierbij niet toereikend, omdat de betrokkenheid van de ouders tot op heden onvoldoende is gebleken om afspraken duurzaam na te komen zonder juridische verplichting.
4.2.
De moeder vraagt om het verzoek van de GI af te wijzen. De moeder vindt het volstrekt onbegrijpelijk dat de GI al op 16 april 2025 is gestart met begeleide omgang, terwijl de GI pas op 13 mei 2025 informatie en medische documentatie bij het ziekenhuis is gaan opvragen omtrent de psychische gesteldheid van de vader. Deze informatie is bovendien tot op heden nog niet ontvangen. Ondanks de duidelijke aanwijzingen in de beschikking van 1 augustus 2024 en in het raadsrapport, heeft de GI nagelaten om eerst naar de psychische achtergrond van de vader te kijken, voor dat er met de begeleide omgang gestart is. De moeder vraagt zich dan ook af hoe de GI de veiligheid van de minderjarigen gaat waarborgen, zonder dat er enig inzicht is in de psychische gesteldheid van de vader. De GI stuurt aan op onbegeleide omgang, ongeacht welke informatie er uit het ziekenhuis over de vader wordt ontvangen. De moeder verwijt de GI dat er geen zorgvuldig onderzoek wordt gedaan en de omgang doordrukt, zonder aandacht te hebben voor de veiligheid van de minderjarigen. Volgens de moeder richt de GI zich uitsluitend op het faciliteren van de omgang, zonder oog te hebben voor de zorgen die de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming hebben. Het is voor de moeder onbegrijpelijk dat haar zorgen aan de kant worden geschoven en dat de vader er mee weg komt door te zeggen dat hij geen hulpverlening nodig heeft. De moeder voelt zich dan ook niet gehoord of gezien door de GI. Zij wordt door de GI weggezet als een ouder die de minderjarigen zou beïnvloeden, welke suggestie volgens de moeder pertinent niet waar is. Volgens de moeder gaat de GI ook voorbij aan de gevoelens van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] wil de partner van de vader niet zien. Het is voor [minderjarige 1] al een grote stap dat hij deze gevoelens durft te delen. Desondanks is de omgang met daarbij de partner van de vader doorgegaan. De moeder ervaart opnieuw dat haar zorgen niet serieus genomen worden en terzijde geschoven worden. Volgens de moeder wordt niet langer voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen. Er vindt immers begeleide omgang plaats, welk traject ook in een vrijwillig kader voortgezet kan worden. De vader en de moeder zijn daarnaast nog betrokken bij een procedure bij de rechtbank over het gezag en de omgang met de minderjarigen, in welk kader het verloop van de begeleide omgang opnieuw getoetst zal worden. Ook de videobelmomenten vinden plaats zonder begeleiding van de GI. Beide kinderen zullen worden begeleid door De Droomboom, waardoor het zicht is op de gevolgen van de gebeurtenissen op de ontwikkeling van de minderjarigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] functioneren volgens de moeder op school naar behoren en laten een positieve ontwikkeling zien. Beide minderjarigen zijn met goede resultaten door naar het volgende schooljaar. De moeder heeft zich altijd meewerkend opgesteld en heeft zich gehouden aan de instructies van de GI. Verdere ondersteuning door de GI is dan ook niet nodig. De vader heeft zich daarentegen niet aan de afspraken gehouden, door zijn partner mee te nemen naar de omgang. De GI heeft toegestaan dat de partner steeds bij de omgangsmomenten aanwezig is geweest. De GI heeft bovendien nagelaten om aan de vader concrete instructies te geven over het volgen van hulpverlening, wat volgens de Raad voor de Kinderbescherming nadrukkelijk de bedoeling was. De ondersteuning vanuit de GI heeft volgens de moeder dan ook geen enkele toegevoegde waarde.
4.3.
De vader vraagt om het verzoek van de GI toe te wijzen. Met de GI is de vader van mening dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen, omdat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet behaald zijn. Volgens de vader speelt er meer, dan alleen het realiseren van een omgangsregeling. De vader wil graag dat er een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken blijft. De vader acht zichzelf en de moeder niet in staat om de hulpverlening in het vrijwillig kader voort te zetten. Volgens de vader probeert de moeder de omgang wel te blokkeren. Zij instrueert de minderjarigen voorafgaand aan de omgangsmomenten. De moeder blijft bij haar standpunt dat er geen begeleide omgang kan zijn. Ook betwist zij dat er nog sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De vader heeft er dan ook geen vertrouwen in dat de moeder vrijwillig zal blijven meewerken aan de hulpverleningstrajecten. Het is volgens de vader dan ook belangrijk dat de GI de regie blijft voeren en dat de omgangsregeling blijft doorlopen. De vader werkt mee om de GI te voorzien van informatie over zijn psychische gesteldheid. Daarna zal er nog gewerkt moeten worden naar een onbegeleide omgangsregeling. De moeder staat hier niet voor open. Het verzoek van de GI moet volgens de vader dan ook worden toegewezen.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
In artikel 1:260, eerste lid, BW is bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.3.
De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nog steeds ernstig bedreigd, omdat het volledig wegvallen van de omgang met de vader een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormt. In de begeleide omgangsmomenten die er zijn geweest, is gezien dat de vader kan aansluiten bij de minderjarigen en dat de minderjarigen de omgang waarderen. Het gaat nog de nodige inspanningen kosten om regelmaat en structuur in de omgangsregeling te brengen. De problematiek van de vader moet daarbij op een goede en verantwoorde wijze betrokken worden. Dat gaat nog veel vragen van beide ouders. Het lukt de ouders niet om samen uit de cirkel te komen. De moeder schikt zich niet in het lopende omgangstraject. Zij saboteert de voortgang daarvan. De moeder is bang dat de vader spoedig weer instabiel zal worden, met de gevolgen voor de minderjarigen, als het traject nu te snel verloopt. De vader wil juist vaart maken en zijn partner in het traject betrekken. Zijn einddoel is om een onbegeleide omgangsregeling met de minderjarigen te hebben, waarbij zij bij de vader zullen overnachten. Zijn partner zal daarbij ook betrokken zijn. Een ondertoezichtstelling is hierbij noodzakelijk.
5.4.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening. Zonder de regie en sturing van de GI zal het contact tussen de vader en de minderjarigen stagneren en vervolgens niet meer op gang komen. De moeder is niet gemotiveerd om het traject tot een succes te maken en de vader heeft geen vertrouwen in de moeder. Een goede vorm van oudercommunicatie is dan ook niet binnen afzienbare termijn te realiseren. Het is daarom in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat de GI hier zelf de regie gaat voeren en deze dus niet over laat aan de hulpverlening. Onder regie valt:
  • de verantwoordelijkheid tot het inzetten van interventies die de verhouding tussen ouder ten positieve gaan beïnvloeden.
  • een helder beleid op het zicht houden op de geestelijke gezondheid van de vader, de (mogelijke) inzet van de partner van de vader hierbij èn de wijze waarop de minderjarigen in dit stuk betrokken worden. Er zijn middelen, zo als bijvoorbeeld een KOPP training voor de kinderen, die het voor ouders en kinderen handelbaar maakt om op een goede wijze om te gaan met psychische problematiek die zich in oudersituaties voor kan doen.
De kinderrechter verzoekt de GI deze regiepunten als doelen binnen de ondertoezichtstelling mee te nemen, met ouders te bespreken en daarin beleid te ontwikkelen.
5.5.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds noodzakelijk. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats] tot 1 augustus 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 4 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.