ECLI:NL:RBZWB:2025:5635

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/436570 JE RK 25-1088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ernstige ontwikkelingsbedreiging

Op 29 juli 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen, omdat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn vastgesteld. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen en de grootouders verloopt problematisch. De kinderrechter heeft vastgesteld dat vrijwillige hulpverlening niet voldoende is om de situatie te verbeteren. De minderjarigen wonen momenteel bij hun grootouders, die ook als pleegouders fungeren. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de regie van de gecertificeerde instelling (GI) noodzakelijk is om de communicatie tussen de betrokken partijen te verbeteren en om te onderzoeken wat de minderjarigen nodig hebben voor een onbelast contact met hun ouders.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar opgelegd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, zodat de minderjarigen bij hun grootouders kunnen blijven wonen. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad, de ouders en de grootouders gedeeld over de situatie van de moeder, die worstelt met verslavingsproblematiek en de invloed van haar partner, die veroordeeld is voor mishandeling. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen direct van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/436570 / JE RK 25-1088
Datum uitspraak: 29 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zeeland–West-Brabant, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A. Goedkoop te Breda.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI,
[de pleegouders],
grootouders aan moederszijde, tevens pleegouders,
hierna te noemen de grootouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 juni 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- de grootouders mz.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de grootouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten grootouders, te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad baseert het verzoek op het volgende. De Raad is bezorgd dat de aanhoudende samenwerkings- en communicatieproblemen tussen met name ouders en tussen moeder en de grootouders en het gebrek aan overeenstemming over het perspectief van de minderjarigen voelbaar en belastend is voor de minderjarigen. Als de communicatieproblemen en de strijd voort blijven duren en duidelijkheid uitblijft, bestaat volgens de Raad het risico dat de minderjarigen onzeker worden, in verwarring raken over waar ze zullen gaan opgroeien en het gevoel krijgen te moeten kiezen voor een van hun ouders of de grootouders. Volgens de Raad kan bij intensivering van het contact tussen de kinderen en moeder gedacht worden aan een volledige thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder (uiteraard ook met behoud van de intensieve contactregeling met de vader) óf een uitgebreidere contactregeling met de moeder, waarbij sprake zou kunnen zijn van co-ouderschap tussen de ouders en de grootouders. Het is nog wel de vraag of de moeder in staat is om haar behandeling succesvol af te ronden. Ook kan er vanuit haar partner een negatieve invloed uitgaan. Het is van belang dat er goed gekeken wordt naar de veiligheid van de minderjarigen, op het moment dat de partner van de moeder bij haar gaat wonen. Er zal met een open vizier gekeken moeten worden naar wat passend en haalbaar is voor alle betrokkenen. Het is belangrijk dat hierin geen overhaaste beslissingen gemaakt worden, maar wel dat er hierover binnen een termijn van uiterlijk 1 jaar duidelijkheid komt. In dat jaar zal de GI de regie moeten gaan voeren over wat er aan de minderjarigen verteld mag worden, wat hun perspectief is en hoe zij op onbelaste wijze contact kunnen blijven hebben met hun ouders. Ook is het belangrijk dat de minderjarigen niet worden belast met uitspraken van de ouders en de grootouders over elkaar.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek van de Raad. Zij ziet in dat zij de minderjarigen een tijd heeft verwaarloosd. De moeder staat op het punt om te starten met traumatherapie. De band die zij en [minderjarige 1] hebben is heel sterk. De moeder praat veel met de minderjarigen. Zij beantwoordt de vragen die de minderjarigen hebben. De moeder legt dan ook uit dat zij en haar partner een jaar lang hun best moeten gaan doen, om te laten zien dat zij voor de minderjarigen kunnen zorgen. De moeder vertelt daarbij ook dat er een kans is dat het niet gaat lukken. Het is nog onduidelijk wanneer de partner van de moeder uit detentie zal komen. Zij benoemt nog dat de minderjarigen nooit bang zijn geweest voor haar partner.
4.3.
De vader staat achter het verzoek van de Raad. Hij wil de moeder vragen om de minderjarigen niet meer te vertellen dat zij bij haar zullen gaan wonen. De vader vindt de huidige situatie, waarin de minderjarigen voornamelijk bij de grootouders wonen, het beste voor hen. De minderjarigen zullen daarnaast contact hebben met beide ouders, waarbij de urinecontroles bij de moeder steeds schoon zullen moeten zijn. De vader hoopt dat het de moeder gaat lukken om in contact te blijven met de minderjarigen. Zij moet niet steeds wisselend in en buiten beeld van de minderjarigen raken. Er zal eerst sprake moeten zijn van het structureel nakomen van een contactregeling, voor er gesproken kan worden van een plaatsing bij de moeder. De vader hoopt dat de moeder de komende tijd zich gaat richten op haarzelf en haar behandeling en niet op een partner die nog in detentie verblijft. Het baart de vader grote zorgen dat de moeder overweegt om haar partner weer bij haar te laten wonen, terwijl die partner veroordeeld is voor de mishandeling van de moeder. Het is volgens de vader ook niet in het belang van de minderjarigen dat deze partner weer bij de moeder gaat wonen. De vader merkt nog op dat de samenwerking met [hulpverlening] stuk is gelopen, omdat hun rapportage vol met onjuistheden stond. De vader heeft grote moeite gehad om te accepteren dat de minderjarigen bij grootouders gaan opgroeien. Maar inmiddels vindt hij het voor de minderjarigen belangrijker dat er rust komt. Hij heeft inmidels ook een goede verstandhouding met de grootouders.nDe vader zou graag worden betrokken bij belangrijke beslissingen over de minderjarigen.
4.4.
De grootouders geven aan dat zij er altijd van uit zijn gegaan dat de minderjarigen bij een van hun ouders zouden opgroeien. De minderjarigen wonen inmiddels al jaren bij de grootouders. Volgens de grootouders zouden de minderjarigen weer bij de moeder kunnen terugkeren, als zij laat zien dat ze sterker geworden is en het volwassen leven aan kan. De grootouders praten hierover met [minderjarige 1] , passend bij haar leeftijd. Op enig moment zal met haar besproken moeten worden wat er werkelijk aan de hand is met de moeder. [minderjarige 1] vraagt zelf ook regelmatig naar wat drugs zijn. De grootouders houden op dit moment het gesprek hierover nog af. [minderjarige 1] volgt KOPP-therapie en zal op korte termijn wel moeten gaan weten wat drugsgebruik inhoudt. De grootouders vinden het niet verstandig dat de moeder haar partner bij haar wil laten wonen, gelet op het verleden met mishandeling en andere zorgelijke verhalen. De grootouders vinden het een eng idee dat de moeder hem weer terug laat komen in haar leven. De grootouders willen [minderjarige 1] een teleurstelling besparen. Zij is nu al erg teleurgesteld als de moeder een contact afzegt. De grootouders zijn steeds in contact gebleven met [hulpverlening] en zouden daar graag mee verder gaan. Vooruitlopend op dit verzoek hebben de grootouders een afspraak met [hulpverlening] gemaakt, om de ondersteuning weer op te pakken. De grootouders zijn het eens met de Raad.
4.5.
De GI sluit aan bij de visie van de Raad. De GI heeft in de stukken gelezen dat er door de jaren heen met regelmaat door de vader en de moeder keuzes zijn gemaakt, die niet in het belang van de minderjarigen zijn geweest. De ouders hebben zelf wispelturig gedrag laten zien en waren wisselend in het verlenen van toestemming voor het wonen van de minderjarigen bij de grootouders. De minderjarigen zijn blootgesteld aan de confrontaties tussen de ouders en hun verstoorde communicatie. De GI complimenteert de moeder voor haar inzet om abstinent te blijven en daarvoor behandeling te ondergaan. Er is echter in de afgelopen jaren gezien dat de moeder met regelmaat is teruggevallen in middelengebruik. De huidige periode dat de moeder niet gebruikt heeft, is dan ook nog pril te noemen. Dit is ook een van de redenen waarom de minderjarigen voorlopig nog niet bij de moeder kunnen overnachten. De vader staat goed in contact met de grootouders. Hij heeft zijn leven meer ingericht op de minderjarigen. Hij is minder gaan werken en heeft positieve stappen gezet in zijn situatie. De GI ziet dat de communicatie tussen de ouders onderling en met de grootouders problematisch is. In het kader van de ondertoezichtstelling zal worden gewerkt aan verbetering daarvan. Ook zal gekeken worden of [hulpverlening] weer ondersteuning aan de pleegouders kan bieden. De GI zal daarnaast bezien wet de minderjarigen nodig hebben om hun ontwikkeling onbezorgd te laten verlopen. De GI heeft het voornemen om een expert complexe scheidingen in te zetten. Gelet op de complexiteit van de casus zullen er twee jeugdbeschermers aan de minderjarigen worden gekoppeld. Het is belangrijk dat er een strakke lijn wordt uitgezet en dat die gehandhaafd wordt. Ook moet de contactregeling goed gevolgd worden. Er zal duidelijkheid moeten komen over het perspectief van de minderjarigen. [minderjarige 1] heeft nog de wens om terug naar de moeder te gaan. Voor dit moment zal de ondertoezichtstelling zich richten op het verblijf bij de grootouders en het creëren van een fijn contact tussen de minderjarigen en beide ouders. Er zal ook aandacht moeten zijn voor rust in de communicatie en welk hulpverleningstraject daarbij helpend is. De GI verwacht dat er over een paar maanden vaste jeugdbeschermers beschikbaar komen. In de tussentijd is het Provinciaal Instroom Team( PIT) beschikbaar voor vragen die de ouders en de grootouders hebben. Wel zal er zo spoedig als mogelijk ondersteuning vanuit pleegzorg ingezet worden, waarbij [hulpverlening] de voorkeur heeft.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.3.
De ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt ernstig bedreigd, omdat zij al geruime tijd opgroeien in een situatie, waarbij er een gebrek is aan een duurzame en constructieve samenwerking tussen de ouders en de grootouders. Er is geen overeenstemming over het toekomstperspectief van de minderjarigen. Dit heeft invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. [minderjarige 1] heeft sterk de behoefte om meer contact te hebben met de moeder en zij zou graag weer bij haar overnachten. [minderjarige 1] volgt traumatherapie om haar trauma over de geschiedenis van de moeder in de opvoedingssituatie te verwerken. [minderjarige 2] moet gemotiveerd worden in het contact met de vader, zij is erg gericht en gehecht aan de grootouders. De moeder zou graag zien dat de minderjarigen op termijn weer bij haar mogen wonen. Bij de moeder is echter sprake van verslavingsproblematiek en het is haar nog niet gelukt om langdurig schoon te blijven van gebruik. Punt van zorg daarbij is dat de moeder haar partner, die veroordeeld is voor mishandeling van haar, weer bij haar wil laten wonen. De kinderrechter deelt de zorgen van de Raad, de vader en de grootouders: gaat het de moeder lukken om niet terug te vallen in haar verslaving en kan zij een stabiele factor zijn in het leven van de minderjarigen. Zijn er voor de kinderen risico’s verbonden aan de samenleving met de partner, die de moeder voor ogen heeft ?
5.4.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening, omdat de onderlinge communicatie tussen de ouders en de grootouders niet goed verloopt en zij het niet eens zijn over het perspectief van de minderjarigen. De regie van de GI is noodzakelijk om vanuit een neutrale positie te gaan onderzoeken waar de minderjarigen zullen gaan opgroeien en wat zij nodig hebben om een onbelast contact te hebben met hun ouders en de grootouders. Daarnaast zal er hulpverlening moeten worden ingezet, om de communicatie tussen de ouders en de grootouders te verbeteren.
5.5.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.6.
In artikel 1:265b BW is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
Op dit moment zijn de ouders zelf niet in staat om de zorg voor de minderjarigen te dragen. De minderjarigen verblijven het grootste deel van de week bij de grootouders. Hoewel de gezagdragende ouders vooralsnog achter deze plaatsing kunnen staan, is het wettelijk bepaald, dat als een kind dat onder toezicht is gesteld en niet bij (een van) de ouders kan wonen, deze plaatsing moet zijn geborgd met een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat het verblijf van de minderjarigen bij de grootouders ook tijdens de ondertoezichtstelling wordt voortgezet, nu de minderjarigen al jaren bij de grootouders wonen en het voor de minderjarigen belangrijk is dat zij in deze vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen.
5.8.
De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding.
5.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 29 juli 2025 tot 29 juli 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde bij de grootouders aan moederszijde, met ingang van 29 juli 2025 tot 29 juli 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 4 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.