In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 augustus 2025 een tussenbeschikking uitgesproken in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de hulpverlening, maar de kinderrechter is niet overtuigd van hun blijvende inzet. De vader heeft recentelijk weer contact met [minderjarige], maar zijn meewerkende houding is nog pril. De moeder oefent haar gezag niet altijd naar behoren uit en is niet verschenen op de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel bij haar stiefmoeder verblijft, maar dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en stabiliteit. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de onzekere en onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en heeft deze voor de duur van zes maanden opgelegd, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing bij de stiefmoeder. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan de opvoeding van [minderjarige] en heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting.