ECLI:NL:RBZWB:2025:5649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/433675 JE RK 25-591
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 11 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen verlengd tot 6 juni 2026. Dit besluit volgt op een eerdere beschikking van 2 juni 2025, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarigen werd verlengd en de uithuisplaatsing werd geregeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er vooralsnog geen opvoedsituatie bij de moeder is die voldoet aan de behoeften van de minderjarigen. De kinderrechter heeft echter ook de mogelijkheid van inschakeling van GGZ overwogen om te kijken of de moeder een opvoedrol kan krijgen. Tijdens de zitting op 11 augustus 2025 zijn de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de zorgen van de betrokkenen gehoord en benadrukt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om actief mee te werken aan een traject bij GGZ en om te zoeken naar een geschikte woonvoorziening voor de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433675 / JE RK 25-591
Datum uitspraak: 11 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.T.A.G. Keller te Tilburg,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zeeland-West-Brabant,locatie Breda
,hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 juni 2025, op schrift gesteld op 5 juni 2025, en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van de griffier aan de GI van 17 juli 2025;
  • de brief van [GGZ] van 15 juli 2025;
  • de brief van de GI van 31 juli 2025 met bijlagen;
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2025.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • de vertegenwoordigers van de GI;
Verder is bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam 1] , vriendin/ondersteuner van de moeder.
Tevens was aanwezig de heer [naam 2] , tolk in de Libisch-Arabische taal, geregistreerd onder [tolknummer] .

2.De feiten

2.1.
In de beschikking van 2 juni 2025 is – onder meer – de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 6 juni 2025 tot 6 juni 2026. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is met ingang van 6 juni 2025 verlengd tot 1 september 2025, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI over haar verdere bevindingen (uit onderzoek) en het resultaat van haar acties en van de op dat moment ingezette hulp en ondersteuning en een mogelijke intake voor opname binnen [GGZ] gezinspsychiatrie te [plaats] of een daarmee vergelijkbare GGZ instelling. Ten aanzien van [minderjarige 1] is bij die beschikking als voorwaarde bepaald dat [minderjarige 1] samen met de moeder geplaatst blijft op een groep van en binnen Sterk Huis, dan wel dat de moeder en [minderjarige 1] geplaatst blijven binnen Sterk Huis zo als toen het geval was.

3.Het resterende verzoek

3.1.
De GI verzoekt de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 6 juni 2026, onder terzijdestelling van de bijzondere voorwaarde die voor [minderjarige 1] heeft gegolden.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Volgens de GI heeft de beschikking van 2 juni 2025 voor veel onrust gezorgd. Enerzijds omdat Sterk Huis de door de kinderrechter verlangde plek niet aan [minderjarige 1] en de moeder samen kon aanbieden. Anderzijds omdat de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het gevoel hadden dat ze weer herenigd zouden worden, wat vervolgens niet gebeurde. Hierdoor kreeg het gezin het idee dat de GI de beslissing van de kinderrechter niet uit heeft gevoerd. Als gevolg van de beschikking is [minderjarige 1] op een crisisbed van Sterk Huis verbleven. [minderjarige 2] is wel doorgeplaatst naar [maatschappelijke hulp]. [minderjarige 1] zou, als hij niet bij zijn moeder kan wonen, ook deze overstap willen maken. In de afgelopen periode is [minderjarige 1] op de groep steeds minder aanwezig geweest. Hij is niet aangesloten bij eetmomenten en heeft zijn dag- en nachtritme verlegd. De moeder is binnen Sterk Huis blijven wonen. De moeder is amper op de groep gezien, terwijl zij daar dagelijks mag komen. [minderjarige 2] heeft een moeilijke start gehad bij [maatschappelijke hulp]. Zij vindt dat de GI niets voor haar doet, maar wijst zelf al het aanbod van de GI af. [minderjarige 2] heeft veel schoolverzuim laten zien. [minderjarige 2] gaat om het weekend logeren bij haar vriendin in [woonplaats 1] . De GI is bezig om het gezin aan te melden bij [GGZ]. De GI heeft van de moeder nog een verwijzing van haar huisarts nodig. Ook heeft de vader nog geen toestemming verleend voor dit traject. Verder verwacht de GI het resultaat van het onderzoek door De Gezinsmanager in oktober. De GI handhaaft het verzoek, omdat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog noodzakelijk is, in afwachting van de aanmelding van [GGZ]. De GI kan achter het traject bij [GGZ] staan, maar vraagt zich wel af of dit het gewenste resultaat zal hebben. De GI heeft in het verleden al heel veel hulpverlening ingezet om de minderjarigen bij de moeder te laten terugkeren, echter zonder het gewenste resultaat. Ook zal dit traject nog veel vragen van de minderjarigen, omdat zij 16 weken uit hun vertrouwde omgeving zullen zijn. De GI geeft aan dat het complex is om een voor de vader passende omgangsregeling te organiseren. De vader heeft de voorkeur om alle minderjarigen gelijktijdig te zien. In het verleden is echter gezien dat dat niet goed loopt. De GI heeft [ggz-instelling] benaderd om toe te zien op de omgangsregeling. De vader is echter weinig flexibel in het maken van afspraken. Hij moet vaak werken en wil daarnaast ook tijd voor zichzelf hebben. De vader komt niet op afspraken, waar hij een paar van de minderjarigen kan zien. Ook bezoekt hij zijn dochters niet in het gezinshuis. De GI heeft contact met Unique People om te bezien of daar woonruimte is voor de moeder. Samen met Sterk Huis probeert de GI of de moeder een zorgindicatie kan krijgen, zodat de financiering geregeld kan worden. De GI heeft niet de verwachting dat Sterk Huis de moeder de toegang tot (tijdelijk) wonen meteen zal ontzeggen.
4.2.
Door en namens de moeder wordt aangegeven dat zij instemt met het beoogde traject bij [GGZ]. De moeder is bereid om hieraan mee te werken, als zij hierdoor zelf voor de minderjarigen kan gaan zorgen. De moeder heeft nog wel vragen over het traject. Ook maakt zij zich zorgen over een doorplaatsing van [minderjarige 1] naar [maatschappelijke hulp], omdat dit betekent dat zij niet meer bij Sterk Huis kan blijven wonen. De moeder heeft geen zicht op andere woonruimte en vreest op straat te komen staan. Zij vreest dat als zij dakloos wordt, haar kansen om zelf voor de minderjarigen te mogen zorgen, volledig verkeken zijn. Niet alleen de gespannen woningmarkt, maar ook de culturele achtergrond en de taalbarrière maken het zeer lastig voor de moeder om zelf woonruimte te kunnen vinden. Daarbij speelt mogelijk ook een verstandelijke beperking. De moeder heeft in Nederland geen netwerk waar zij een beroep op kan doen. De moeder vraagt de kinderrechter om de constructie zoals in de beschikking van 2 juni 2025 te handhaven tot het moment dat de moeder bij [GGZ] kan worden opgenomen. Zij vraagt daarnaast de GI om samen met Sterk Huis te kijken naar de mogelijkheden om haar aan te melden voor een woonvoorziening, zoals bijvoorbeeld bij [woonvoorziening]. De moeder merkt ook nog op dat [minderjarige 2] veel bij haar vriendin in [woonplaats 1] is. Kennelijk heeft zij het op de groep niet naar haar zin.
4.3.
De vader kan achter het verzoek van de GI staan. Ook wil hij, na uitleg ter zitting, zijn handtekening zetten tot akkoordverklaring met het beoogde traject bij [GGZ] voor de moeder en de kinderen. Hij vindt het wel lastig dat de minderjarigen ver weg gaan wonen. De vader begrijpt nu wel dat [GGZ] voor tijdelijk zal zijn en dat is akkoord. De vader heeft er moeite mee dat hij de minderjarigen al drie maanden niet heeft gezien. De vader zou graag zien dat er eerst met hem wordt afgestemd, voordat er een omgangsmoment wordt gepland. Hij kan er mee instemmen dat hij in eerste instantie niet alle minderjarigen tegelijk ziet. Ook zal hij de begeleiding van de omgang accepteren.
4.4.
De Raad maakt zich zorgen over de hele situatie. Alle pijlen lijken gericht op het traject bij [GGZ], terwijl nog onduidelijk is of de moeder en de minderjarigen daar kunnen worden opgenomen. De Raad vindt het belangrijk dat er ook gekeken wordt naar een alternatief voor de opname bij [GGZ], voor het geval de aanmelding niet wordt geaccepteerd.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op basis van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
Uit de inhoud van de stukken en de zitting is gebleken dat een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk is. Het in juni 2025 beëindigde traject bij Sterk Huis, gericht op een gefaseerde terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder, heeft niet het gewenste verloop gehad. Tijdens dat traject is gezien dat het de moeder niet is gelukt om de structuur en de zorgtaken voor de minderjarigen te combineren. De moeder maakte keuzes, waarbij zij onvoldoende prioriteit heeft gegeven aan het belang van de minderjarigen. Er is vooralsnog dan ook geen sprake van een opvoedsituatie bij de moeder, die tegemoet komt aan de behoeften en belangen van de minderjarigen. Desalniettemin heeft de kinderrechter aanleiding gezien voor inschakeling van [GGZ], teneinde (opnieuw) te bezien of en zo ja welke mogelijkheden er zijn de moeder toch een opvoedrol te geven voor haar kinderen, dan wel één of meer van haar kinderen. Dat de vorige beschikking onrust heeft veroorzaakt begrijpt de kinderrechter. Die onrust was bij de moeder en de twee oudste kinderen ook al ontstaan door de wijze waarop het traject bij Sterk Huis in de periode eind april / begin mei 2025 werd beëindigd: vrij abrupt en met een onverwacht korte termijn waarbinnen de moeder zich van eigen huisvesting moet gaan voorzien. De GI wijst er in haar inleidende verzoek van 10 april 2025 op dat het traject bij Sterk Huis nog gaande was, dat inmiddels wel duidelijk werd dat dat niet succesvol zou kunnen worden afgerond en dat er een uitgebreide evaluatie zou volgen. Die evaluatie is er ook gekomen, betrekkelijk kort voor de zitting van 2 juni 2025. De moeder heeft er zich op beroepen dat een goede en voor haar begrijpelijke bespreking wat haar betreft nog niet had plaats gevonden. Zij voelde zich daarnaast overvallen. Dat alles in combinatie met de achtergrond van de familie en hun nog relatief grote onbekendheid met de gang van zaken in Nederland in dit soort situaties, heeft de kinderrechter gebracht tot de uitzonderlijke beslissing van 2 juni 2025. Inmiddels is er tijd verstreken. De GI is ook actief aan de slag gegaan met het opzetten van een traject bij [GGZ]. Voor zo ver dat in haar mogelijkheden ligt, zoekt de GI actief mee naar een geschikte woonvoorziening voor de moeder, waar zij contact met al haar kinderen kan hebben, passend bij wat haalbaar en mogelijk is. De moeder heeft immers een andere culturele achtergrond en spreekt de Nederlandse taal niet, wat het voor haar lastig maakt om de juiste instanties te vinden die haar kunnen helpen. De kinderrechter adviseert de moeder om hierin de samenwerking te zoeken met de GI en Sterk Huis, zodat zij zo veel als mogelijk wordt ondersteund in de zoektocht naar een geschikte woonvoorziening. De kinderrechter gaat er tenslotte vanuit dat de GI de aanmeldingsprocedure van het gezin bij [GGZ] verder in goede banen zal leiden, zodat er een intake plaats kan vinden.
5.4.
Bij dit alles staan nu – in het kader van de gevraagde beschermingsmaatregel - de belangen van de minderjarigen centraal. Onder de gegeven omstandigheden kunnen zij nu niet bij de moeder of de vader wonen. De noodzaak tot uithuisplaatsing is er. De kinderrechter heeft de moeder uitgelegd dat haar belangen, zoals dat bij een passende huisvesting, natuurlijk ook hun uitstraling hebben op het welzijn van de kinderen, maar dat ouders zelf wel een eigen verantwoordelijkheid hebben in het regelen van zaken, als huisvesting voor zichzelf. De kinderrechter heeft geen wettelijke basis om daarin voor de moeder beslissingen te nemen. In de acute situatie die eind mei / begin juni ontstond heeft de kinderrechter een noodgreep toegepast, waarbij [minderjarige 1] werd betrokken, maar het is nu niet langer verantwoord dat door te zetten. Het voornemen van de GI is [minderjarige 1] nu bij dezelfde voorziening onder te brengen waar [minderjarige 2] verblijft. Dat komt de kinderrechter juist voor. Vandaar dat de kinderrechter in zijn hierbij te geven beslissing de bijzondere voorwaarde die ten aanzien van [minderjarige 1] heeft gegolden, niet langer handhaaft.
5.5.
De kinderrechter verklaart de hierna te geven tussenbeslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 september 2025 tot 6 juni 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Joosen als griffier, en op schrift gesteld op 21 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.