ECLI:NL:RBZWB:2025:5654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/437738 / KG ZA 25-373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, eiser in deze procedure, heeft een vordering ingediend om de vrouw, gedaagde en moeder van het kind, te bevelen mee te werken aan de omgangsregeling zoals eerder vastgesteld in een beschikking van 16 april 2024. De vrouw heeft geen bezwaar tegen de omgang, maar stelt voorwaarden met betrekking tot de zorg voor het kind tijdens deze omgang. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij het belang van het kind en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen een aantal afspraken hebben gemaakt over de omgangsregeling, die zijn vastgelegd in het vonnis. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader gedeeltelijk toegewezen, waarbij de omgangsregeling is gewijzigd en uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen dwangsom opgelegd, gezien de overeenstemming tussen partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/437738 / KG ZA 25-373
Vonnis in kort geding van 21 augustus 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Over het minderjarig kind van partijen:
- [minderjarige]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016, hierna: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vier producties;
- de stelbrief van mr. Molkenboer van 24 juli 2025;
- de conclusie van antwoord met een productie.
1.2.
Op 7 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, omdat het belang van [minderjarige] en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een medewerkster namens de Raad.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de thans nog [minderjarige] is geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 april 2024 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur en ook tijdens een deel van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te regelen. Zulks conform hetgeen in rechtsoverweging 2.12 van die beschikking is overwogen.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis mee te werken aan de vastgestelde contactregeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2024 met kenmerk C/02/365339 FA RK 19/5827 tussen de man en de [minderjarige] geboren op [geboortedag 2] 2015 te [woonplaats] (de voorzieningenrechter verstaat hier: [minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2016 te [woonplaats] );
II. te bepalen dat de vrouw ten profijte van de man een dwangsom zal verbeuren van
€ 100,00 per dag dat de vrouw met de naleving van de vast te stellen omgangsregeling in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris
van de advocaat van man.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1.
Door en namens de man is ter onderbouwing van zijn vorderingen, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen zijn de regeling, zoals opgenomen in de beschikking van 16 april 2024 nagekomen. [minderjarige] verblijft bij de grootouders (opa en oma, vaderszijde) op vrijdag. De opa haalt hem op van school. Na zijn werk haalt de man [minderjarige] op vrijdag om 16.00 uur op bij de grootouders. Dit gaat goed. Eerder heeft de advocaat van de vrouw een brief gestuurd waarin de man wordt gevraagd akkoord te gaan met een beperking van de omgangsregeling. De man heeft via zijn advocaat laten weten niet akkoord te gaan. Nadien is het weken stil gebleven. De vrouw heeft de man gedagvaard in kort geding op 8 mei 2025, en vervolgens is dit kort geding op 25 mei 2025 weer ingetrokken. Sinds het uitbrengen van die dagvaarding is de vrouw de omgangsregeling niet meer nagekomen. De man heeft [minderjarige] niet meer gezien en gehoord. De man wenst de omgangsregeling weer te herstellen. De vrouw heeft geen enkel zwaarwegend belang om de omgang niet toe te staan. Een dwangsom is nodig omdat de man er geen vertrouwen in heeft dat de vrouw de omgangsregeling vrijwillig zal nakomen.
Desgevraagd brengt de man naar voren dat het hem stoort dat hij zijn weekenden met [minderjarige] niet zelf kan invullen. De vrouw bepaalt wat er moet gebeuren. [minderjarige] heeft contact met de grootouders nodig, ook omdat hij graag samen met opa gaat vissen. Op zaterdag gaat [minderjarige] voetballen én moet hij naar zwemles. Dit is niet altijd haalbaar, omdat het teveel voor hem is. Als [minderjarige] geen zin heeft om naar zwemles te gaan, dan luistert de man daar naar. Het is juist dat de man een nieuwe partner heeft. Zij woont in [plaats] aan [adres]. De man verblijft bij zijn ouders, zijnde de voormelde grootouders. Als hij niet bij hen is, dan verblijft en slaapt hij bij zijn nieuwe partner in [plaats]. De laatste periode slapen de man en [minderjarige] daar niet samen.
4.2.
Door en namens de vrouw is, samengevat, het volgende verweer gevoerd. De vrouw maakt geen bezwaar tegen de omgang tussen de man en [minderjarige] . De vrouw stelt daarbij wel de voorwaarde dat de man ook daadwerkelijk zelf de zorg draagt voor [minderjarige] . De feitelijke situatie is immers dat de ouders van de man voor [minderjarige] zorgen. Dit is niet de bedoeling, omdat [minderjarige] en de man elkaar al beperkt zien. Op zaterdag heeft [minderjarige] voetbal en zwemles. Als [minderjarige] bij de man is, mist hij regelmatig de zwemles. Het is niet aan [minderjarige] om te bepalen of hij daar wel of niet naartoe gaat. De man moet hem hierin stimuleren. Verder is het voor de vrouw onduidelijk waar de man met [minderjarige] verblijft. De man heeft een nieuwe partner die in [plaats] woont en diens adres was de vrouw onbekend. Nu tijdens de mondelinge behandeling hoort zij voor het eerst haar adres. Het is de vrouw bekend dat [minderjarige] graag met opa gaat vissen. Daarom vindt zij het wel goed dat [minderjarige] gedurende de tijd die in verband met het samen vissen benodigd is bij opa verblijft. Voor de vrouw is het ook mogelijk dat er afspraken worden gemaakt over de omgangsregeling gedurende de vakanties. Deze afspraken moeten dan wel tijdig, ten minste drie maanden vooraf, worden gemaakt. Er is geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, omdat de vrouw meewerkt aan de omgangsregeling.
4.3.
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt. De Raad ziet een meerwaarde in een traject bij De Gezinsmanager. Partijen zijn daar eerder geweest. Gemaakte afspraken over de omgang kunnen daar weer tegen het licht worden gehouden. Het meest belangrijk is dat de neuzen van partijen weer in dezelfde richting op komen te staan. [minderjarige] heeft namelijk last van de strijd tussen partijen, zijn ouders. De Raad hoort de frustratie van de man. Hoewel de Raad met de man eens is dat het ongelukkig is dat [minderjarige] op zaterdag voetbal én zwemles heeft, betekent dit niet dat [minderjarige] bepaalt wat er gaat gebeuren. Zwemles is nodig en daar moet hij naartoe. De Raad is het met de vrouw eens dat de man moet zorgen voor [minderjarige] wanneer hij bij hem is en niet zijn grootouders. Als de man bij zijn partner logeert, dan kan [minderjarige] mee.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man zijn vorderingen vast. De voorzieningenrechter betrekt daarin dat er nu geen uitvoering wordt gegeven aan de bij beschikking van 16 april 2024 bepaalde omgangsregeling.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De voorzieningenrechter heeft zich ervan vergewist dat partijen, na een korte onderbreking van de mondelinge behandeling, overeenstemming met elkaar hebben bereikt. De afspraken tussen partijen worden hierna onder A., B. en C. aangeduid als volgt:
5.3.
De afspraak, die betrekking heeft op de vordering, zijnde de omgangsregeling (Afspraak A):
- met ingang van vrijdag 29 augustus 2025 hebben de man en [minderjarige] omgang met elkaar in de oneven weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- wanneer [minderjarige] bij de man is, zorgt de man ervoor dat [minderjarige] naar voetbal en naar zwemles gaat.
5.4.
Tussen partijen bestaat, ondanks de onder 5.3. genoemde overeenkomst, discussie over de vraag of, wanneer en onder welke omstandigheden de man [minderjarige] bij de grootouders (vaderzijde) mag achterlaten. De voorzieningenrechter acht het evenwel wenselijk dat partijen bij het nakomen van voormelde afspraak daarover, in lijn met het advies van de Raad, als volgt handelen:
- De man draagt zorg voor [minderjarige] wanneer hij bij hem is. Wanneer de man bij zijn partner of elders wenst te overnachten, neemt hij [minderjarige] mee. De man houdt de vrouw schriftelijk, bijvoorbeeld middels een e-mailbericht, op de hoogte op welk adres hij met [minderjarige] overnacht. Uiteraard kunnen partijen in onderling overleg met elkaar voor een keertje wat anders afspreken;
- De man laat [minderjarige] tijdens zijn omgangsweekend niet bij de grootouders achter, behoudens de situatie dat de opa en [minderjarige] samen gaan vissen, voor de duur van het vissen, inclusief het reizen naar en van het vissen.
5.5.
De omgangsregeling gedurende de vakanties (Afspraak B).
- gedurende de helft de voorjaars- en de herfstvakantie, aansluitend op de oneven weekenden, is [minderjarige] bij de man, waarbij het moment van overdracht is op woensdag om 12.00 uur. Dit betekent dat wanneer deze vakanties beginnen in een oneven weekend, [minderjarige] bij de man is van vrijdag 17.00 uur tot woensdag 12.00 uur en wanneer deze vakanties eindigen in een oneven weekend, [minderjarige] bij de man is van woensdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur;
- gedurende de kerstvakantie is [minderjarige] , wisselend per jaar, in de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw;
- gedurende de meivakantie is [minderjarige] , wisselend per jaar, in de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw;
- gedurende de zomervakantie is [minderjarige] de eerste week bij de man, daarna twee weken bij de vrouw, vervolgens twee weken bij de man en daarna een week bij de vrouw;
- de man draagt steeds de zorg voor het halen en brengen van [minderjarige] .
5.6.
De omgang met grootouders (Afspraak C). Partijen hebben afspraken met elkaar gemaakt over de regeling tussen de grootouders (vaderzijde) en [minderjarige] . Deze afspraken luiden als volgt:
- de grootouders en [minderjarige] hebben contact met elkaar, in de week dat er tussen de man en [minderjarige] geen omgang is geweest, op woensdag uit school (12.15 uur) tot 17.00 uur. De grootouders, dan wel de man, zorgen voor het halen en brengen van [minderjarige] ;
- in de weekenden dat de man omgang heeft met [minderjarige] , gedurende de tijd dat opa en [minderjarige] samen met vissen bezig zijn, inclusief de bijbehorende reistijd.
5.7.
De vordering van de man onder I. zal de voorzieningenrechter toewijzen als hierboven onder 5.3 als afspraak A. is vermeld. De overige afspraken, zoals onder B. en C. zijn vermeld, zal de voorzieningenrechter niet in het dictum opnemen, nu de vordering van de man alleen ziet op de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man. De voorzieningenrechter gaat er evenwel van uit dat partijen alle gemaakte afspraken zullen nakomen.
Dwangsom
5.8.
Gelet op de overeenstemming tussen partijen ziet de voorzieningenrechter geen
aanleiding om aan de omgangsregeling een dwangsom te verbinden. De vordering van de
man onder II. zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.9.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.10.
De voorzieningenrechter zal de beslissing over de omgangsregeling, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.11.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5.12.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 16 april 2024 en bepaalt dat de man en de [minderjarige], geboren te [woonplaats] op [geboortedag 1] 2016, gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar op een wijze zoals is overwogen onder rechtsoverwegingen 5.3, een en ander onder de aanbevelingen als genoemd onder rechtsoverweging 5.4;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.