ECLI:NL:RBZWB:2025:5655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/437530 / JE RK 25-1255
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening

Op 7 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleegzorgvoorziening verlengd voor de duur van twee maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en heeft in het verleden te maken gehad met psychiatrische problematiek. Tijdens de zitting op 7 augustus 2025 waren zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de moeder en de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. Ondanks positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder, zoals ambulante begeleiding en het vinden van werk, zijn er nog te veel vragen en zorgen om een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment te rechtvaardigen. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om uiterlijk 1 oktober 2025 een briefrapportage te overleggen met betrekking tot de uitkomsten van een GGO-onderzoek en de mogelijkheden voor een terugkeer van [minderjarige] naar de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uithuisplaatsing van [minderjarige] kan doorgaan terwijl er verdere stappen worden ondernomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/437530 / JE RK 25-1255
Datum uitspraak: 7 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 26 juni 2025, ontvangen op 7 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 6 december 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld
van de GI met ingang van 6 december 2024 en tot 20 december 2024. Tevens is voor deze
periode een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg
verleend. De verzoeken zijn voor het overige deel aangehouden.
2.3.
Bij beschikking van 17 december 2024 is het resterende deel van het verzoek tot
de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegewezen met ingang van 20 december
2024 en tot 6 maart 2025. Tevens is bij dezelfde beschikking de machtiging tot
uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 20
december 2024 en tot 6 maart 2025.
2.4.
Bij beschikking van 21 februari 2025 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 februari 2025 en tot 21 februari 2026. Tevens is bij dezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 21 februari 2025 en tot 21 augustus 2025.
2.5.
[minderjarige] verblijft op grond van de laatstgenoemde machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI licht toe dat er eens per twee weken een begeleid bezoek plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige] . Deze bezoeken vinden plaats bij [organisatie] . Tijdens deze bezoeken bespreekt de moeder belastende zaken met [minderjarige] en vraagt zij veel bevestiging. In de afgelopen periode is er wel een stijgende lijn te zien, maar de GI maakt zich hier nog zorgen om. [minderjarige] ervaart spanningen rondom de bezoeken met de moeder waardoor zij boos gedrag laat zien. Het is onduidelijk waar dit gedrag vandaan komt. Dit moet onderzocht worden door middel van speltherapie vanuit [Jeugdzorginstelling] . De aanvraag daarvoor is gedaan. Het is nog niet bekend wanneer speltherapie kan starten. In april 2025 is het GGO-onderzoek gestart, maar de GI kan geen update geven over de stand van zaken van dit onderzoek. Op 18 augustus 2025 staat er een evaluatie gepland waarbij de jeugdzorgmedewerker wil kijken of de bezoeken tussen [minderjarige] en de moeder bij de moeder thuis kunnen plaatsvinden. Verder zijn er zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Er is sprake geweest van een psychose. De GI vreest dat de moeder overbelast zal raken als [minderjarige] weer terug thuis gaat wonen. De moeder lijkt overvraagt en heeft hierdoor ook haar huishouden niet op orde. De moeder lijkt geen overzicht te hebben in het plannen en uitvoeren van huishoudelijke taken. De GI vraagt zich dan ook af of de moeder voldoende beschikbaar is en of zij de veiligheid van [minderjarige] kan waarborgen.
4.2.
De moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling aan dat zij voorheen bij de [ggz-instelling] verbleef, maar dat zij nu alweer een tijdje thuis woont en dat dat goed gaat. De moeder krijgt ambulante begeleiding vanuit de [ggz-instelling] en om de vier weken krijgt zij een depot. Dit verloopt goed. De moeder is van mening dat zij prima zelf de zorg voor [minderjarige] kan dragen. Het gaat goed met de moeder en zij heeft gesolliciteerd. Ook [minderjarige] geeft aan dat zij het weer tijd vindt om naar huis te komen. De moeder vermoedt dat het boze gedrag wat [minderjarige] laat zien, voortkomt uit heimwee. Verder licht de moeder toe dat zij heeft gelezen dat wanneer het goed gaat met de moeder, [minderjarige] onder eventuele begeleiding kan terugkeren naar huis. De moeder zou dan ook graag zien dat dit gebeurt. De moeder mist [minderjarige] enorm en vraagt zich af waarom het zo lang moet duren. Zij staat open voor hulpverlening, maar ziet niet in waarom dit noodzakelijk is. Zeker omdat de hulpverlenging vanuit [hulpverlening] eerder is gestopt. Desondanks zal zij overal aan meewerken en heeft zij zelf al contact opgenomen met een moeder-kindhuis in Vlissingen. Hier was er een plek beschikbaar, alleen was dit gelet op haar financiële situatie niet mogelijk. De moeder zou dan namelijk haar huurwoning moeten opgeven. Verder maakt de moeder zich zorgen over het komende schooljaar. [minderjarige] heeft al op drie verschillende scholen gezeten en dit vindt de moeder zorgelijk. Als [minderjarige] in de aankomende periode stapsgewijs naar huis komt, zou de moeder het jammer vinden als zij weer van school moet wisselen. Ook geeft de moeder aan dat zij weinig zicht heeft op [minderjarige] in het pleeggezin. De moeder zou graag zien dat bepaalde dingen besproken zouden worden met haar, bijvoorbeeld het social media gebruik van [minderjarige] .

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van twee maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter merkt allereerst op dat de moeder positieve stappen heeft gezet. De moeder woont nu al een geruime tijd weer thuis en heeft hierbij ambulante begeleiding vanuit de [ggz-instelling] . De moeder heeft depotmedicatie, heeft gesolliciteerd en lijkt haar leven steeds meer op de rit te krijgen. Daarnaast staat de moeder open voor hulpverlening en heeft zij zelfs op eigen initiatief contact gehad met een moederkind-huis. De kinderrechter ziet dat de moeder welwillend is en wil haar hiervoor complimenteren.
5.4.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen is de kinderrechter van oordeel dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet aan de orde is. Op basis van de overgelegde stukken en wat daarover tijdens de mondelinge behandeling is gezegd zijn er nog te veel zorgen en te veel vragen om vast te kunnen stellen of, en zo ja, hoe en wanneer [minderjarige] op een bij haar aansluitende en veilige manier weer bij of met de moeder kan gaan wonen. Hoewel de kinderrechter in voornoemde beschikking van 21 februari 2025 uitdrukkelijk heeft overwogen dat er meer zicht op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] moest komen, en dat de GI, conform het advies van de Raad destijds, zo snel mogelijk zorgvuldig moest onderzoeken en in kaart brengen of [minderjarige] , zo nodig met ambulante hulpverlening, weer bij de moeder thuis kon wonen, of een moeder-kindhuistraject tot de mogelijkheden behoort en, indien dit niet mogelijk blijkt, beziet welke vervolgstappen moeten worden gezet, is daarover nog onvoldoende informatie overgelegd. Er zijn zodoende nog veel zorgen en onbeantwoorde vragen over de (on)mogelijkheden in de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis. De moeder is bekend met psychiatrische problematiek en de kinderrechter maakt zich zorgen over de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder om [minderjarige] een veilige en stabiele thuissituatie te bieden. Ook is er nog onduidelijkheid over de interactie tussen [minderjarige] en de moeder tussen de contacten. [minderjarige] ervaart spanningen rondom de bezoeken en het is onduidelijk of dit voort komt uit herinneringen aan of interactie met de moeder of, zoals de moeder zegt, vanuit heimwee. Tijdens de bezoekmomenten wordt gezien dat de moeder [minderjarige] belast met volwassenzaken. Ook heeft de moeder moeite met het stellen van grenzen en het houden van toezicht, waardoor [minderjarige] in het verleden in gevaarlijke of risicovolle situaties terecht is gekomen. Daarnaast waren er in de thuissituatie signalen van ernstige verwaarlozing van [minderjarige] en ernstige vervuiling van de woning geweest. Wanneer [minderjarige] zou terugkeren naar huis, is het risico groot dat de moeder overvraagd wordt en er onveilige situaties zullen ontstaan. Er moet dus goed in kaart gebracht worden in hoeverre deze zorgen nog aan de orde zijn of, met hulpverlening, kunnen worden ondervangen of weggenomen.
5.5.
Gezien de hiervoor beschreven zorgen is het op dit moment van belang dat de plaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg wordt gecontinueerd. [minderjarige] heeft behoefte aan een veilig en betrouwbare omgeving, waar zij rust, duidelijkheid en structuur geniet.
5.6.
De kinderrechter vindt wel dat de GI zo spoedig mogelijk alsnog duidelijkheid moet geven over de tot nu toe onbeantwoorde vragen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van twee maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter vindt het zowel voor de moeder als voor [minderjarige] belangrijk dat er duidelijkheid komt. De wens van de moeder om [minderjarige] bij zich te willen hebben en te weten wat zij daarvoor moet doen zijn begrijpelijk. Voor de moeder is het nu onduidelijk welke stappen zij nog moet zetten om ervoor te zorgen dat [minderjarige] kan terugkeren naar huis. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij opheldering geeft over de uitkomsten van het GGO-onderzoek en dat er helderheid over het perspectief van [minderjarige] komt. De kinderrechter verwacht uiterlijk 1 oktober 2025 een briefrapportage van de GI met daarin de uitkomsten van het GGO-onderzoek en de visie van de GI omtrent de mogelijkheden voor een terugkeer van [minderjarige] naar de moeder (of dat een moeder-kindhuis tot een van de mogelijkheden behoort). Wanneer de GI bepaalt dat het perspectief bij de moeder ligt, verwacht de kinderrechter een plan van aanpak, inclusief een borgingsplan voor de komende periode. Wanneer blijkt dat het perspectief van [minderjarige] elders ligt, wil de kinderrechter een duidelijk plan voorhanden hebben hoe de GI dit voor ogen heeft. De kinderrechter vindt het tot slot van belang dat de GI de komende periode voortvarend te werk gaat, dat de moeder de hulpverlening (blijft) accepteren, dat er hulpverlening voor [minderjarige] wordt ingezet en dat wordt gekeken hoe de omgangsmomenten verder vorm moeten krijgen.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 augustus 2025 en tot 21 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg aan tot de mondelinge behandeling op
[datum] 2025 om [uur], ten overstaan van mr. Hendriks, kinderrechter, in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor (de advocaat van) de moeder en de GI;
6.5.
verzoekt de GI om aan de kinderrechter en alle belanghebbenden uiterlijk
1 oktober 2025een briefrapportage over te leggen van hetgeen onder rechtsoverweging 5.6. is genoemd en daarbij een standpunt in te nemen over het resterende deel van het verzoek;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 21 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.