ECLI:NL:RBZWB:2025:5657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/433360 / FA RK 25-1490
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding definitieve beslissing gezag, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatieregeling met verwijzing naar uniform hulpaanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over drie minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw verzocht om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, terwijl de man dit verzoek afwees en zelf een zorgregeling voorstelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen partijen ernstig verstoord is en dat er een onacceptabel risico bestaat dat de minderjarigen klem komen te zitten tussen de ouders als zij gezamenlijk gezag behouden. De rechtbank heeft daarom besloten dat de vrouw voorlopig alleen het gezag over de minderjarigen zal hebben, in afwachting van de uitkomsten van een hulpverleningstraject dat partijen is aanbevolen. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man eenmaal per kwartaal schriftelijk zal informeren over belangrijke gebeurtenissen rondom de minderjarigen. De rechtbank heeft partijen verwezen naar een hulpverleningsinstantie in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) om de onderlinge verstandhouding te verbeteren en gezamenlijk ouderschap vorm te geven. De beslissing is voorlopig en de rechtbank houdt de definitieve beslissing op de verzoeken aan voor de duur van negen maanden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433360 / FA RK 25-1490
Datum uitspraak: 22 juli 2025
beschikking over gezag, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatieregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.C.J. Mouwen in Tilburg,
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende in [geboorteplaats],
advocaat: mr. I.W.A.J. van Pelt in Tilburg,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013,
hierna: [minderjarige 1];
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014,
hierna: [minderjarige 2];
-
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2018,
hierna: [minderjarige 3].
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
  • het op 14 maart 2025 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
  • het F9-formulier met bijlage van 27 maart 2025 van mr. Mouwen;
  • het op 10 april 2025 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
  • het op 1 juli 2025 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek.
1.2
Op 10 juli 2025 is het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De man heeft verzocht om zijn bewindvoerder bij de mondelinge behandeling aanwezig te laten zijn. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat de vrouw daartegen bezwaar heeft gemaakt en het een mondelinge behandeling betreft met gesloten deuren. De bewindvoerder van de man is geen belanghebbende in de geschillen die in deze zaak aan de orde zijn.
1.4
Gelet op hun leeftijd zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op 7 juli 2025. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
2.2
Partijen zijn op [datum 1] 2014 te Tilburg met elkaar gehuwd. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 2] 2015 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 26 oktober 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.3
Voor het huwelijk van partijen is [minderjarige 1] geboren. Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige 2] geboren. Na het huwelijk van partijen is [minderjarige 3] geboren.
2.4
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 3] erkend.
2.5
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3].
2.6
[minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven bij de vrouw.
2.7
Tussen partijen staat vast dat zij bij de beëindiging van hun relatie in 2020 afspraken
hebben gemaakt over de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Zij zijn
overeengekomen dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende één weekend per veertien dagen
bij de man verblijven. Tijdens de vakanties verblijven zij één week in de zomervakantie bij
de man en de overige vakanties, feestdagen en verjaardagen worden in onderling overleg
tussen partijen verdeeld. Feitelijk is echter geen uitvoering gegeven aan deze zorgregeling.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zal worden gewijzigd, in die zin dat de vrouw voortaan met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen zal worden belast, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank rechtens juist acht.
3.2
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.3
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling vast te stellen die de rechtbank in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] acht. Bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig verzoek verzoekt de man te bepalen dat de vrouw de man op de hoogte dient te houden aangaande belangrijke aangelegenheden in het leven van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarbij de man ten minste één keer per maand een e-mailbericht met foto’s ontvangt. Kosten rechtens.
3.4
Bij wijze van verweer op zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het zelfstandig verzoek van de man af te wijzen en het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de man toe te wijzen.
3.5
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten en het advies van de Raad

4.1
Door en namens de vrouw is ter onderbouwing van haar verzoeken, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn getuige geweest van huiselijk geweld en spanningen tussen partijen. Na het uiteengaan van partijen is omgangsbegeleiding en ouderschapsbemiddeling vanuit [jeugdzorg 1] ingezet. [jeugdzorg 1] adviseerde destijds intensiever hulpverlening maar de man stond daar niet voor open. De man gaf aan stress te ervaren en de contactmomenten te willen stoppen. Sindsdien heeft er geen contact meer tussen de man en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] plaatsgevonden. Bovendien is er nog altijd geen constructieve samenwerking tussen partijen. Ook tussen partijen is geen contact en het vertrouwen van de vrouw in de man is ernstig beschadigd. Partijen zijn daardoor niet in staat om gezamenlijk beslissingen over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te nemen. Daarbij komt dat de man door het ontbreken van zijn betrokkenheid niet weet wat er speelt in het leven van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en met welke beslissingen zij gebaat zijn. Daarnaast heeft het gezamenlijk gezag al meerdere keren geleid tot problemen bij het opstarten van hulpverlening voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De vrouw heeft meermaals moeten dreigen met een rechterlijke procedure om toestemming van de man te krijgen. In september 2024 is gebleken dat [minderjarige 3] specialistische hulpverlening nodig heeft en is observatie bij [jeugdzorg 2] geadviseerd. Ook daarvoor weigerde de man in beginsel zijn toestemming. Gelet op het voorgaande is er al een lange tijd geen sprake meer van een goede basis voor gezamenlijk gezag en is er geen enkel perspectief dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Nu er in de nabije toekomst belangrijke gezagsbeslissingen genomen moeten worden, acht de vrouw het van belang dat zij deze beslissingen voortaan alleen kan nemen. Een aanhouding in afwachting van hulpverlening acht de vrouw niet in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Met name de gezagsbeslissingen die genomen moeten worden omtrent de zorgen om [minderjarige 3] kunnen niet wachten op de hulpverlening. Ook het feit dat niet duidelijk is hoe [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zullen reageren op contactherstel maakt dat de vrouw terstond wenst te kunnen handelen.
4.2
Wat het verzoek van de man om een zorgregeling betreft, voert de vrouw aan dat zij openstaat om het contact begeleid op te bouwen, mits dit op een veilige en zorgvuldige manier wordt vormgegeven. Er zijn echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er verbetering is gekomen in de persoonlijke situatie van de man en dat hij hulp heeft geaccepteerd. De vrouw vreest dat het contact niet duurzaam kan worden opgebouwd indien de man niet eerst zelf de nodige stappen zet. Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangegeven dat zij geen contact willen met man en is [minderjarige 3] nog zo jong dat hij zich de man niet goed kan herinneren. De afgelopen jaren hebben schade toegebracht aan de vrouw en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De man moet laten zien dat hij in staat is zijn ouderlijke verantwoordelijkheid weer op zich te nemen alvorens contactherstel kan plaatsvinden. De vrouw staat open voor hulpverlening indien de man niet weer na een korte periode afhaakt en zij, in ieder geval voorlopig, met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt belast.
4.3
Door en namens de man wordt ter onderbouwing van zijn verzoeken, samengevat, het volgende aangevoerd. De man betwist dat er sprake is geweest van huiselijk geweld, maar erkent dat er spanningen zijn tussen partijen. De vrouw heeft [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de man weggehouden na het uiteengaan van partijen. Door middel van hulpverlening vanuit [jeugdzorg 1] werd het contact weer opgebouwd. Het contact tussen de man en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verliep goed. Door de aanhoudende spanningen tussen partijen adviseerde [jeugdzorg 1] om intensiever hulpverlening in te zetten. Deze situatie leverde veel stress op bij de man. De man wisselde van werk en kwam er met [jeugdzorg 1] en de vrouw niet uit om de contactmomenten op een ander moment plaats te laten vinden. Sindsdien is er geen contact meer en wordt de man verstoken van informatie. De man mist [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] enorm en is bang dat zij hem niet meer herkennen. Hij zou graag, stapsgewijs en eventueel begeleid, weer contact met hen hebben. Sinds september 2024 komt de vrouw de informatieregeling niet meer na en heeft zij de man geblokkeerd op Whatsapp. De man staat compleet buitenspel en wordt niet meer betrokken bij belangrijke beslissingen over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De man erkent dat hij éénmaal geen toestemming heeft verleend omdat hij niet was geïnformeerd over hetgeen waarvoor hij toestemming moest verlenen. Het gaat nu goed met de man en dat wil hij aan de vrouw bewijzen. De man benadrukt nooit agressief richting [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te zijn geweest maar erkent dat hij wel uit de slof kon schieten richting de vrouw. De man heeft agressieregulatie therapie gehad en heeft zich aangemeld bij de GGZ om beter te kunnen communiceren met de vrouw. Het uitgangspunt is gezamenlijk gezag. De man stelt voor om het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag aan te houden zodat in de tussentijd op positieve ontwikkelingen ingezet kan worden en bekeken kan worden wat er in een vrijwillig kader opgestart kan worden. De man staat open voor iedere vorm van hulpverlening. Tot slot wenst de man dat hij geïnformeerd wordt over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zodat hij in staat is gezagsbeslissingen met de vrouw te nemen.
4.4
De Raad adviseert, samengevat, als volgt. De Raad acht het aangewezen dat partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA) worden verwezen naar een hulpverleningsinstantie indien partijen daartoe bereid zijn. De hulpverlening die voor partijen onderling is ingezet, is namelijk gedateerd. Ten aanzien van [minderjarige 3] betwijfelt de Raad of een dergelijk hulpverleningstraject op dit moment geschikt is. Er speelt veel in het leven van [minderjarige 3] en hij moet zich op andere ontwikkelingsgebieden kunnen focussen. Dit heeft voor [minderjarige 3] de prioriteit boven contactherstel met de man. Daarbij komt dat [minderjarige 3] zeer jong is en daardoor eerst ingezet moet worden op kennismaking in plaats van contactherstel. Wat het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag betreft, voert de Raad aan dat de man geen zicht heeft op de ontwikkeling van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad vraagt zich dan ook af in hoeverre de man in staat is beslissingen in hun belang te nemen, vooral als het beslissingen over [minderjarige 3] betreft. De man heeft in het verleden keuzes gemaakt die niet in het belang van [minderjarige 3] waren. Het is van belang dat het traject van [minderjarige 3] doorloopt en belangrijke gezagsbeslissingen daarin voorspoedig genomen kunnen worden. Dit betekent dat niet gewacht kan worden op de resultaten van een hulpverleningstraject. De Raad adviseert dan ook om de vrouw voorlopig met het eenhoofdig gezag te belasten in afwachting van de uitkomsten van het UHA-traject.

5.De beoordeling

Uniform Hulpaanbod (UHA)
5.1
Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken omvat de problematiek van partijen het volgende. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord. Partijen hebben een zeer uiteenlopende visie op het verloop van hun relatie en de periode erna. Er is sprake van wederzijds wantrouwen en op dit moment is er geen enkele vorm van communicatie. De vrouw heeft de man geblokkeerd en de informatieregeling wordt al geruime tijd niet meer uitgevoerd. De man heeft al jaren geen contact meer met [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], wat hem veel verdriet doet. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben weerstand opgebouwd en geven beiden aan geen contact met de man te wensen. [minderjarige 3] is nog zo jong dat het aannemelijk is dat hij zich geen goed beeld meer van de man kan vormen. Ook vertoont [minderjarige 3] op dit moment diverse problematiek en is hij ter observatie aangemeld bij [jeugdzorg 2].
5.2
Het lukt partijen samen niet om voornoemde problemen op te lossen. De rechtbank acht het, evenals de Raad, daarom nodig dat voor partijen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet in het kader van het UHA. De rechtbank acht het van belang dat de hulpverlening in eerste instantie gericht is op de onderlinge verstandhouding tussen partijen en het vormgeven van gezamenlijk ouderschap. Daarbij heeft de man aangegeven begeleiding te (gaan) krijgen van de GGz. Ondanks dat de man hiervan nog geen stukken heeft overgelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat de man de nodige stukken aan de vrouw zal verstrekken en openheid over het verloop van zijn traject zal verschaffen. Het is, mede voor het herstellen van het vertrouwen van de vrouw, van belang dat het traject van de man doorloopt naast het hulpverleningstraject voor partijen. Indien de hulpverlening voor partijen positief verloopt, kan het faciliteren van contactherstel tussen de man en [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in het traject worden meegenomen. Door eerst aan de verstandhouding tussen partijen te werken, wordt de nodige rust gecreëerd en de kans vergroot dat er ruimte voor contactherstel bij [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaat ontstaan.
5.3
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 10 juli 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
5.4
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de partijen hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
5.5
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (zware/systeemgerichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie);
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
5.6
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
5.7
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de voorliggende verzoeken.
5.8
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
5.9
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
5.1
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Bestaat er, als de ouders samen het gezag houden, een onacceptabel risico dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erg klem komen te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
  • Welke vorm van contact met de man past het beste bij de belangen van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]?
  • Past een verandering van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de belangen van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
  • Welke informatieregeling tussen de man en de vrouw past het beste bij de belangen van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.11
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.12
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
5.13
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
5.14
Omdat partijen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet definitief op de voorliggende verzoeken, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van negen maanden aan. De rechtbank heeft er zich van vergewist dat partijen akkoord zijn met een aanhouding. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige regelingen
Gezag
5.15
De rechtbank is, evenals de Raad, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is om de vrouw voorlopig met het eenhoofdig gezag te belasten in afwachting van de uitkomsten van het UHA-traject. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt vast dat de communicatie tussen partijen op dit moment zo verstoord is dat er een onacceptabel risico is dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] klem komen te zitten tussen partijen als zij samen het gezag behouden. Gebleken is dat het gezamenlijk gezag meerdere keren heeft geleid tot vertraging in de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Dit acht de rechtbank zorgelijk en niet in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Voornamelijk niet nu [minderjarige 3] de nodige problematiek vertoont en gebaat is bij spoedige inzet van hulpverlening. De rechtbank stelt ook vast dat de man [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] al jaren niet meer heeft gezien waardoor hij niet op de hoogte is van hun ontwikkeling en onvoldoende in staat is om beslissingen in hun belang te maken. Volgens de rechtbank ziet het er niet naar uit dat dit binnen korte tijd zal verbeteren omdat het UHA-traject de nodige tijd in beslag zal nemen en gepaard gaat met lange wachtlijsten. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet op de uitkomsten van het UHA-traject kunnen wachten. Voornamelijk voor [minderjarige 3] is het van belang dat de hulpverlening doorloopt en dat er met voortvarendheid gezagsbeslissingen genomen kunnen worden. Ook voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dit van belang nu de kans aannemelijk is dat contactherstel in het kader van het UHA-traject de nodige impact op hen gaat hebben en zij hier hulpverlening voor nodig gaan hebben. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk om de vrouw
voorlopigalleen met het gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te belasten in afwachting van de uitkomsten van het UHA-traject. Op die manier kunnen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door met hun leven en worden zij zo min mogelijk met de situatie tussen partijen belast. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat partijen - na een korte schorsing van de mondelinge behandeling – in konden stemmen met deze tijdelijke gezagswijziging.
Informatieregeling
5.16
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een voorlopige informatieregeling voor de duur van het UHA-traject. Deze voorlopige informatieregeling houdt in dat de vrouw de man eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert over belangrijke gebeurtenissen rondom [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], waarbij informatie wordt gegeven over hun schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, waarbij ook kopieën van schoolrapporten en een goed gelijkende foto van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt gegeven.
De rechtbank overweegt daarbij dat de man één keer op het bericht van de vrouw mag reageren en dat de vrouw daarop éénmaal antwoord mag geven. De informatieregeling zal via e-mail plaatsvinden totdat partijen daar binnen het UHA-traject andere afspraken over maken.
5.17
De rechtbank benadrukt dat hetgeen wordt beslist een
voorlopige karakter zal dragen, totdat partijen, bij het aangewezen hulpverleningstraject, tot definitieve afspraken zijn gekomen dan wel de rechtbank definitief op de verzoeken beslist.
5.18
De rechtbank complimenteert partijen dat zij bij de mondelinge behandeling tot een hulpverleningstraject hebben besloten. Zij hebben beiden laten zien dat zij het belang van [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kunnen laten prevaleren. Dit geeft vertrouwen voor de toekomst.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw
voorlopigalleen het gezag heeft over de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013;
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014;
- [minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2018,
zoals overwogen in rechtsoverweging 5.15;
6.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de man
voorlopigéénmaal per kwartaal schriftelijk zal informeren over belangrijke gebeurtenissen rondom [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op de wijze zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.16;
6.3
verwijst partijen en de minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal partijen en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.4
verzoekt het loket om uiterlijk op
28 april 2026 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
6.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.6
verzoekt Raad, locatie Breda, binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
6.7
verzoekt de Raad, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.10 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
6.9
houdt de definitieve beslissing op de verzoeken van partijen (zoals opgenomen
onder 3) aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025 in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.