ECLI:NL:RBZWB:2025:566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/02/427842 / JE RK 24-1903
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en opvoeding

Op 5 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, heeft op 17 oktober 2024 een verzoekschrift ingediend om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 16 januari 2025 gehouden, waarbij de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de opvoedsituaties bij beide ouders. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en de vader heeft [minderjarige] erkend. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet constructief kunnen samenwerken en dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 5 februari 2025 tot 5 februari 2026 uitgesproken en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427842 / JE RK 24-1903
Datum uitspraak: 5 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P.J. Brouwers te Tilburg,
[de vader] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V. Vos te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 17 oktober 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
16 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige door de Raad ingediende verzoek met de door de vader ingediende verzoeken in de zaak met kenmerk C/02/395251 / FA RK 22-957, zijn deze verzoeken gelijktijdig mondeling behandeld. Op de verzoeken van de vader is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening over het verzoek te geven, maar zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van twaalf maanden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad maakt zich zorgen over de sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft al langere tijd veel last van ruzies tussen de ouders en ze lijkt steeds meer in een loyaliteitsconflict te raken. [minderjarige] voelt zich gespannen en niet op haar gemak en voelt zich tussen de ouders in staan. De situatie tussen de ouders belast [minderjarige] in ernstige mate.
De Raad maakt zich er ook zorgen over dat de moeder meerdere keren (ook tijdens het onderzoek door de Raad) de omgang heeft stopgezet. De vader ziet [minderjarige] dan weken/maanden niet. Het stopzetten van de regeling is niet in het belang van [minderjarige] .
Voor [minderjarige] is het belangrijk dat de ouders met elkaar praten en afspraken maken, zodat zorgen weggenomen kunnen worden. Al met al maakt de Raad zich zorgen dat de band tussen [minderjarige] en de vader verstoord of verloren raakt.
Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis. [minderjarige] lijkt veel op zichzelf aangewezen te zijn. Dagelijkse opvoedsituaties lijken moeizaam te verlopen en dit vraagt veel energie van de moeder. De Raad maakt zich veel zorgen over de draagkracht van de moeder. [minderjarige] wordt beperkt in haar vrijetijdsbesteding en zij kan niet altijd rekenen op emotionele steun en positieve aandacht van haar moeder.
De Raad maakt zich ook zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader thuis in verband met ruzies (mogelijk met fysiek geweld) tussen de vader en zijn huidige partner. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de gezondheid van de vader. De Raad is bezorgd dat de gezondheidsproblemen de vader mogelijk belemmeren in zijn mogelijkheden in de zorg voor [minderjarige] . De moeder staat niet open voor hulpverlening. De vader krijgt van de moeder geen ruimte om echt betrokken te zijn en te blijven bij [minderjarige] en om mee te beslissen over haar. De Raad acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.
4.2.
De moeder is van mening dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. Het gaat goed met [minderjarige] . De moeder stelt zich op het standpunt dat de ouders zich met de eigen thuissituatie moeten bezighouden, zodat er geen conflicten zullen ontstaan. De moeder is degene die alles regelt. Er hoeft dus geen overleg tussen de ouders plaats te vinden. De moeder vindt namelijk dat de vader zich aan haar regels moet houden.
4.3.
De vader is van mening dat ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk is. De vader deelt de zorgen van de Raad. Als de vader niet precies doet wat de moeder wil, dan wordt de omgangsregeling stopgezet. De vader maakt zich zorgen over [minderjarige] . Ze zit veel thuis en heeft een achterstand op school. De GI kan kijken hoe de thuissituatie bij de ouders is en hoe het met [minderjarige] gaat. De ouders moeten ook begeleid gaan worden om op een goede manier met elkaar te leren communiceren. Hulpverlening komt niet van de grond, zodat een gedwongen kader nodig is.
4.4.
De GI kan zich vinden in het verzoek van de Raad en zal binnen een aantal weken een vaste jeugdbeschermer beschikbaar hebben.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling besproken is, blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders kunnen niet als ouders samenwerken en kunnen niet op constructieve wijze met elkaar communiceren over [minderjarige] . Zij maken veel ruzie met elkaar, ook in aanwezigheid van [minderjarige] . [minderjarige] zit hier tussen en wordt door deze situatie fors belast. Daarnaast acht de kinderrechter het zeer zorgelijk dat de moeder meent dat zij alles mag bepalen en dat de vader zich aan haar regels moet houden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer aangegeven dat zij bepaalt wanneer [minderjarige] naar de vader gaat en dat er geen overleg nodig is omdat zij de regels bepaalt. Daarnaast heeft zij tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij klaar is met alles, dat ze rust nodig heeft en dat ze -als het niet stopt- haar kind mee zal nemen naar Curaçao. De moeder geeft er aldus geen blijk van dat ze oog heeft voor de belangen van [minderjarige] , waaronder het hebben van een goed en onbelast contact met de vader.
Daarnaast is gebleken dat er ook zorgen zijn over de thuissituatie van beide ouders.
Aangezien de moeder duidelijk te kennen heeft gegeven niet open te staan voor hulpverlening, dient hulpverlening in een gedwongen kader plaats te vinden om de zorgen weg te nemen.
5.3.
Binnen de ondertoezichtstelling dient gewerkt te worden aan de volgende doelen:
- [minderjarige] ervaart dat ouders het fijn vinden dat zij samen kunnen zorgen voor [minderjarige] en afspraken kunnen maken over [minderjarige] . Als ouders toch onenigheid hebben met elkaar over [minderjarige] , voelt zij zich hierover niet schuldig;
- [minderjarige] ziet haar vader regelmatig en volgens een regeling;
- [minderjarige] ervaart emotionele steun en betrokkenheid van haar moeder en de ruimte voor leuke dagbesteding en het onderhouden van fijne vriendschappen;
- [minderjarige] voelt zich ook bij vader en zijn partner op haar gemak (er zijn geen fysieke ruzies en [minderjarige] maakt zich geen zorgen meer over normale ruzies tussen volwassenen).
5.4.
Gezien de complexe situatie en de doelen waaraan moet worden gewerkt, is de kinderrechter van oordeel dat de verzochte periode van twaalf maanden passend is.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.5.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg met ingang van 5 februari 2025 tot 5 februari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025 door mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.