ECLI:NL:RBZWB:2025:569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/02/395251 / FA RK 22-957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag en vaststelling van zorg- en opvoedingstaken voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende gezamenlijk gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor een minderjarige, geboren in 2016. De man, vertegenwoordigd door mr. V. Vos, heeft verzocht om samen met de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.P.J. Brouwers, belast te worden met het ouderlijk gezag over hun kind. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 26 oktober 2022 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige elkaar om de twee weken zien van vrijdag na school tot zondagavond. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man, stellende dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, gezien de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan constructief overleg.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure geadviseerd en is van mening dat de ouders nog niet klaar zijn om gezamenlijk verantwoordelijk te zijn voor de opvoeding van de minderjarige. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat gezamenlijk gezag onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de man samen met de vrouw met het gezag wordt belast, om zo de betrokkenheid van de man te waarborgen en contactverlies te voorkomen.

Wat betreft de zorgregeling heeft de rechtbank de voorlopige regeling definitief vastgesteld, waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt. De verdeling van de schoolvakanties zal onder regie van de gecertificeerde instelling plaatsvinden. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/395251 / FA RK 22-957
datum uitspraak: 6 februari 2025
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat voorheen: mr. E.A. Kool, thans: mr. V. Vos te Rotterdam,
tegen
[de vrouw], hierna te noemen: de vrouw
,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.P.J. Brouwers te [woonplaats 2] ,
betreffende de [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016.
Als informant is in de procedure betrokken:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd in Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 26 oktober 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- het UHA-rapport van 15 mei 2024;
- de brief van de Raad van 31 mei 2024 en het rapport van 16 oktober 2024.
1.2
De mondelinge behandeling van de verzoeken is voortgezet op 16 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn partijen met hun advocaten verschenen. Tevens zijn een medewerker van de Raad en twee medewerkers van de GI aanwezig geweest.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang van de in deze procedure door de man ingediende verzoeken met het door de Raad ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] in de zaak met kenmerk C/02/427842 / FA RK 24-1903, zijn deze verzoeken gelijktijdig mondeling behandeld. Op het verzoek van de Raad is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening over de verzoeken kenbaar te maken, maar zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voornoemde beschikking van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de man en [minderjarige]
voorlopigrecht hebben op omgang met elkaar éénmaal per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond en ook tijdens de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg door partijen te regelen, waarbij de man [minderjarige] van school of bij de vrouw ophaalt en haar bij de vrouw terugbrengt.
Daarnaast heeft de rechtbank partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) voor deelname aan een (jeugd)hulptraject verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant.
De rechtbank heeft de beslissing op de verzoeken met betrekking tot het gezag en de omgang aangehouden, in afwachting van het resultaat van het (jeugd)hulptraject.
2.2.
Gebleken is dat er vanuit het UHA een negatieve retourmelding is gedaan bij de Raad, omdat binnen het (jeugd)hulptraject niet alle hulpverleningsresultaten zijn behaald. De Raad heeft vervolgens besloten om een onderzoek te starten naar gezag en omgang voor [minderjarige] en heeft dit onderzoek uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
2.3.
In de onderhavige procedure zijn nog aan de orde de verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- een verdeling van de zorg en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij [minderjarige] drie weekenden per maand bij de man verblijft van vrijdagmiddag na school tot zondagavond, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man het verzoek tot verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd voor zover het de verzochte weekendregeling betreft. Dienaangaande verzoekt de man nu de bij beschikking van 26 oktober 2022 bepaalde voorlopige regeling definitief te maken, waarbij de man [minderjarige] op vrijdag van school of bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag bij de man ophaalt. Voor het overige handhaaft de man zijn verzoeken.
2.4.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken heeft de man aangevoerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat er sprake is van gezamenlijk gezag. Doordat de vrouw nu alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent, bepaalt zij alles. Dit leidt tot veel conflicten. Door de man ook met het gezag over [minderjarige] te belasten, heeft de vrouw geen machtspositie meer en is het voor de man ook mogelijk om zelf bij de school van [minderjarige] informatie over haar te verkrijgen.
Voor wat betreft de omgang heeft de man aangevoerd dat de voorlopige regeling goed verloopt. Deze kan wat hem betreft dan ook definitief gemaakt worden qua frequentie en duur van de omgang. Voor wat betreft het terugbrengen van [minderjarige] op zondag heeft de man aangevoerd dat dit heel problematisch voor hem is en dat de vrouw ook haar aandeel moet leveren. De man verzoekt om die reden te bepalen dat de vrouw [minderjarige] op zondag bij hem zal ophalen. De schoolvakanties zouden kunnen worden verdeeld in even en oneven jaren.
2.5.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. Zij stelt zich op het standpunt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is. Zij zal de man in dat geval meer moeten kennen in beslissingen en dit zal bij haar tot meer stress en onrust leiden. Het is de ouders de afgelopen jaren niet gelukt om samen te werken en het is niet de verwachting dat dat nog zal gaan gebeuren in de toekomst. Er is geen constructief overleg tussen de ouders mogelijk. Volgens de vrouw dreigt [minderjarige] klem en verloren te raken indien ouders gezamenlijk met het gezag zullen worden belast.
Voor wat betreft de omgang verzoekt de vrouw eveneens de voorlopige regeling definitief te maken, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en terugbrengt, nu het voor de vrouw financieel niet mogelijk is [minderjarige] bij de man op te halen. Voor wat betreft de vakanties heeft de vrouw ter zitting aangegeven dat zij bepaalt wanneer [minderjarige] naar de man gaat, dus dat daarover geen overleg nodig is.
2.6.
Ten aanzien van het gezag is de Raad enerzijds van mening dat de ouders er nog niet klaar voor zijn om samen verantwoordelijk te zijn en beslissingen te nemen over [minderjarige] . De Raad is bezorgd dat als de man mede belast wordt met het gezag en zich meer gaat bemoeien met de opvoeding van [minderjarige] dat zal kunnen zorgen voor extra spanning en stress bij de vrouw. Temeer omdat de Raad gebleken is dat het de behoefte van de vrouw is om zelfstandig beslissingen te nemen en de regie te houden in de zorg en opvoeding van [minderjarige] . Naar de mening van de Raad is daarbij het risico aanwezig dat de fysieke klachten van de vrouw daardoor zullen toenemen en zij emotioneel (nog) minder beschikbaar kan zijn voor [minderjarige] .
Anderzijds ziet de Raad reden om te adviseren om ook de man te belasten met het ouderlijk gezag. Niet alleen omdat dat het uitgangspunt van de wetgever is, maar ook omdat er dan een gelijkwaardige situatie tussen ouders ontstaat en de man meer betrokkenheid kan tonen.
Hierbij komt, aldus de Raad, dat zolang ouders niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen, de GI de ouders daarbij zal kunnen ondersteunen en zij – als dat nodig is voor het belang van [minderjarige] – indien nodig ook een schriftelijke aanwijzing zal kunnen geven aan de man. Ook verwacht de Raad dat de hulpverleners van de vrouw haar zullen ondersteunen, mocht zij hieraan vanwege oplopende spanningen behoefte hebben en dat ook [minderjarige] indien nodig ondersteuning ondervindt vanuit haar behandeling.
Alles afgewogen acht de Raad het in het belang van [minderjarige] indien de man mede belast wordt met het ouderlijk gezag over haar.
Voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken adviseert de Raad om de huidige regeling te behouden, omdat deze vertrouwd is voor [minderjarige] en haar ouders. Van belang acht de Raad dat de ouders gebruik zullen gaan maken van de hulpverlening en zij dan in samenspraak met de hulpverlening zullen bekijken welke regeling het meest in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. Concluderend adviseert de Raad om het verzoek over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de duur van twaalf maanden aan te houden, in afwachting van de resultaten van de binnen de ondertoezichtstelling in te zetten hulpverlening. Daarbij adviseert de Raad om de GI de ruimte te geven voor aanpassing van de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] .
Gezag
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt van de wetgever is. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Daarbij geldt dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen haar ouders wanneer zij gezamenlijk belast worden met het gezag over haar. Weliswaar staat vast dat er geen communicatie tussen partijen is, maar hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat partijen in het geheel niet in staat zullen zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen ten aanzien van [minderjarige] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man hierdoor ook meer mogelijkheden heeft om zich op de hoogte te stellen hoe het met [minderjarige] gaat waardoor hij meer kan aansluiten bij [minderjarige] . Door uitoefening van het gezamenlijk gezag zal het evenwicht tussen de ouders worden hersteld. Vanuit dat evenwicht, met hulpverlening en met de GI die de situatie monitort, heeft de rechtbank er
-evenals de Raad- vertrouwen in dat gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is.
Gezien de opstelling van de vrouw bestaat bij instandhouding van het eenhoofdig gezag het risico dat de man nooit volledig betrokken kan zijn bij [minderjarige] en bestaat het risico op contactverlies tussen [minderjarige] en de man, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] dan ook toewijzen.
Zorgregeling
2.9.
Beide partijen hebben verzocht de voorlopige zorgregeling definitief vast te stellen. Gesteld noch gebleken is dat deze voorlopige regeling niet in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal daarom een eindbeslissing nemen conform het verzoek van partijen.
2.10.
Voor wat betreft het ophalen van [minderjarige] op zondag zijn partijen het niet eens. Gezien de zorgen die de Raad heeft geuit over de draagkracht van de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om de vrouw te belasten met het ophalen van [minderjarige] bij de man op zondag. Dit betekent dat de zorgregeling ook voor wat betreft het halen en brengen ongewijzigd zal worden vastgesteld.
Nu niet te verwachten is dat partijen er in onderling overleg in zullen slagen de schoolvakanties te verdelen, zal de rechtbank bepalen dat de verdeling onder regie van de GI zal dienen plaats te vinden.
2.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing;

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
belast de man samen met de vrouw met het ouderlijk gezag over de [minderjarige]
[minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016;
3.2.
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar éénmaal per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond, waarbij de man [minderjarige] van school of bij de vrouw ophaalt en haar bij de vrouw terugbrengt en bepaalt dat de verdeling van de schoolvakanties onder regie van de GI zal plaatsvinden;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.