In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende gezamenlijk gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor een minderjarige, geboren in 2016. De man, vertegenwoordigd door mr. V. Vos, heeft verzocht om samen met de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.P.J. Brouwers, belast te worden met het ouderlijk gezag over hun kind. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 26 oktober 2022 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige elkaar om de twee weken zien van vrijdag na school tot zondagavond. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man, stellende dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, gezien de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan constructief overleg.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure geadviseerd en is van mening dat de ouders nog niet klaar zijn om gezamenlijk verantwoordelijk te zijn voor de opvoeding van de minderjarige. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat gezamenlijk gezag onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de man samen met de vrouw met het gezag wordt belast, om zo de betrokkenheid van de man te waarborgen en contactverlies te voorkomen.
Wat betreft de zorgregeling heeft de rechtbank de voorlopige regeling definitief vastgesteld, waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt. De verdeling van de schoolvakanties zal onder regie van de gecertificeerde instelling plaatsvinden. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.