ECLI:NL:RBZWB:2025:5701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 23/3950 en 23/3951
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen omzetbelasting en aftrek van voorbelasting door belanghebbende

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/3950 en 23/3951, waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. van Thiel, in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de perioden 2015-2018 en 2018-2019, alsook belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 25 juni 2025 en geconcludeerd dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de advieskosten die belanghebbende had gemaakt, geen zakelijke kosten waren, maar privékosten van de aandeelhouders. Hierdoor had belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3950 en 23/3951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.H.M. van Thiel),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in de perioden 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 (2015-2018) een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (OB) opgelegd van € 33.651. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag OB 2015-2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 4.109 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in de perioden 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 6.886. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag OB 2018-2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 596 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen: mr. drs. [inspecteur 1] , mr. drs. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] , mr. [inspecteur 4] en mr. [inspecteur 5] .
1.5.
De beroepen met zaaknummers 23/3944 tot en met 23/3949 en 23/3952 tot en met 23/3955 zijn gelijktijdig behandeld. Ter zitting is overeengekomen dat alle stukken die zijn ingediend in de verschillende zaken, geacht worden te zijn ingediend in de dossiers van alle zaken.
1.6.
Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen OB en de belastingrentebeschikkingen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op aftrek van de omzetbelasting die in verband met advieskosten bij haar in rekening is gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Niet in geschil zijn de hoogten van de naheffingsaanslagen OB.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen OB terecht aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Gedurende de jaren 2015 tot en met 2019 zijn er door belanghebbende kosten gemaakt voor (fiscale) advisering met betrekking tot de bedrijfsopvolging in familieverband (de advieskosten).
4.1.
Over deze advieskosten is door de dienstverleners OB in rekening gebracht die belanghebbende als voorbelasting in aftrek heeft gebracht op de aangiften OB ov er de tijdvakken 2015 tot en met 2019.
4.2.
De inspecteur heeft voor de periode 2015-2018 € 160.255,49 exclusief BTW als privé advieskosten aangemerkt. Voor de periode 2018-2019 heeft de inspecteur € 32.796 exclusief BTW als privékosten aangemerkt.

Motivering

Vooraf: andere uitspraak
5. De rechtbank heeft op 18 augustus 2025 uitspraak gedaan in de zaken met zaaknummers 23/3952 tot en met 23/3955. [1] De rechtbank heeft hierin beslist dat de gemaakte advieskosten geen zakelijke kosten zijn, maar privékosten van de aandeelhouders.
Bestaat recht op aftrek van voorbelasting?
6. Op de verschuldigde omzetbelasting wordt onder meer in aftrek gebracht, de belasting ter zake van de aan de ondernemer verrichte leveringen van goederen en verleende diensten. [2] Dit is, voor zover in deze zaak van belang, de belasting welke in het tijdvak door andere ondernemers ter zake van door hen aan de afnemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en diensten door de afnemer worden gebruikt voor belaste handelingen. [3]
6.1.
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat recht bestaat op aftrek van voorbelasting indien er een onmiddellijk verband is tussen de afgenomen levering of dienst en de belaste prestaties van belanghebbende of indien de kosten van de afgenomen levering of dienst deel uitmaken van de algemene kosten. [4] De bewijslast om aannemelijk te maken dat recht is op aftrek van voorbelasting, ligt bij belanghebbende.
6.2.
Belanghebbende stelt de afnemer van de adviesdiensten te zijn en dus de afnemer van de belaste prestaties. Daarnaast stelt belanghebbende dat de advieskosten gemaakt zijn in het kader van de algehele belaste economische activiteit van belanghebbende waardoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat.
6.3.
De inspecteur stelt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Er is geen sprake van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de relevante adviesdiensten en de belaste activiteiten van belanghebbende, aldus de inspecteur.
6.4.
De rechtbank heeft eerder beslist dat de advieskosten geen zakelijke kosten van belanghebbende zijn, maar privékosten van de aandeelhouders. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende dus niet de afnemer van de belaste prestaties. Belanghebbende heeft daardoor geen recht op aftrek van voorbelasting.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarnaast geen sprake van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de advieskosten en de economische activiteit van belanghebbende. Een causaal verband tussen de advieskosten van de aandeelhouders en de economische activiteit van belanghebbende is geen rechtstreeks en onmiddellijk verband in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [5] Belanghebbende heeft daarom geen recht op aftrek van voorbelasting.
Belastingrente
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 22 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 augustus 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5522.
2.Artikel 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
3.Artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet OB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 21 februari 2013, C-104/12, ECLI:EU:C:2013:99 en Hof van Justitie van de Europese Unie 14 september 2017, C-132/16, ECLI:EU:C:2017:683.
5.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1397, r.o. 4.4.