ECLI:NL:RBZWB:2025:5703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/1489
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en informatiebeschikking met omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 445.000 per 31 januari 2022 en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar een informatiebeschikking heeft afgegeven, omdat belanghebbende geen informatie heeft verstrekt. Dit leidt tot een omkering en verzwaring van de bewijslast voor belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat hij tijdig om informatie heeft gevraagd en dat de bewijslast-sanctie gerechtvaardigd is. Belanghebbende slaagt er niet in om te bewijzen dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de WOZ-beschikking in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1489
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde], verbonden aan [financieel adviseur])
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,de heffingsambtenaar

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 december 2023.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 31 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 445.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 gegeven Belanghebbende heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens belanghebbende deelgenomen: [naam 1]. Namens de heffingsambtenaar is verschenen: mr. A.G. Hendriks.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een twee-onder-een-kap-woning uit 1984 met een oppervlakte van 103 m² op een perceel van 250 m2. Daarnaast beschikt de woning over een aanbouw, tuinhuis, serre en overkapping.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatumop een lager bedrag dient te worden vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 445.000.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: ontvankelijkheid
3.4.
Primair stelt de heffingsambtenaar dat het namens belanghebbende ingestelde beroep niet-ontvankelijk is, omdat niet blijkt dat de indiener gerechtigd was om het beroep in te stellen namens belanghebbende. De heffingsambtenaar wijst erop dat belanghebbende aan [B.V. 1] een machtiging heeft verleend om namens belanghebbende bezwaar te maken en zo nodig (hoger) beroep in te kunnen stellen. Het beroep is echter ingesteld door [gemachtigde] namens [financieel adviseur], onderdeel van [B.V. 2]. [B.V. 1] Heeft daartoe een ‘doormachtiging’ aan [B.V. 2] verstrekt, maar volgens de heffingsambtenaar biedt de door belanghebbende aan [B.V. 1] afgegeven machtiging daartoe onvoldoende grondslag.
3.5.
De rechtbank ziet in deze zaak onvoldoende reden om aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [financieel adviseur] te twijfelen. Er is door belanghebbende op 30 januari 2023 een machtiging getekend waarin belanghebbende ‘de medewerkers van [B.V. 1] en eventueel door haar ingeschakelde derden’ machtigt om belanghebbende tijdens de bezwaar- en/of (hoger) beroepsprocedure te vertegenwoordigen. [naam 2], medewerker en rechtsgeldig vertegenwoordiger van [B.V. 1] heeft vervolgens “[gemachtigde] dan wel ieder andere medewerker werkzaam bij [B.V. 2]” gemachtigd om op basis van de eerder door belastingplichtige afgegeven machtiging aan [B.V. 1], de (hoger)beroepsprocedure te voeren aangaande het door [B.V. 1] behandelde bezwaar voor het belastingjaar 2023. De ter zitting verschenen gemachtigde [naam 1] is medewerker van [financieel adviseur], een onderdeel van [B.V. 2] De rechtbank ziet daarom geen reden om het beroep op de door de heffingsambtenaar aangedragen grond niet-ontvankelijk te verklaren.
Informatiebeschikking: omkering en verzwaring van de bewijslast?
3.6.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de beoordeling van het bezwaar tegen de WOZ-beschikking aan belanghebbende op 11 april 2023 per e-mail om informatie gevraagd. Belanghebbende heeft deze informatie niet verstrekt waarna de heffingsambtenaar een informatiebeschikking met dagtekening 19 juli 2023 heeft gegeven. Belanghebbende heeft de gevraagde informatie niet verstrekt en ook geen rechtsmiddel ingesteld tegen de informatiebeschikking waardoor deze op 30 augustus 2023 onherroepelijk is geworden.
3.7.
Het rechtsgevolg van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking is dat de bewijslastverdeling wijzigt: deze verschuift van de heffingsambtenaar naar belanghebbende en wordt verzwaard, hierna aangeduid als de bewijslast-sanctie. Dat houdt in dat een vermoeden van juistheid van (in dit geval) de WOZ-beschikking als uitgangspunt dient. Belanghebbende heeft vervolgens de bewijstaak om te doen blijken dat en in hoeverre de WOZ-beschikking onjuist is.
3.8.
Het voorgaande is slechts anders als de consequentie van de bewijslast-sanctie niet in redelijke verhouding staat tot de gevraagde informatie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de bewijslast-sanctie vanwege het feit dat een of meer vragen niet of onjuist beantwoord, niet geldt voor die geschilpunten waarvoor het antwoord op deze vraag niet van belang kan zijn. [1]
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een situatie waarin de bewijslast-sanctie wel gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het geschil in beroep spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met – naar belanghebbende stelt – het ondergemiddelde voorzieningenniveau van de woning. In het licht van de proportionaliteit van de bewijslast-sanctie oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat tijdig en op passende wijze aan belanghebbende is gevraagd om informatie te verschaffen over de toestand van de woning. In het kader van de informatiebeschikking is aan belanghebbende – in de vorm van een inlichtingenformulier – een veelvoudige vragenlijst toegezonden. Ter zitting is de rechtbank duidelijk geworden dat deze vragenlijst (ook) betrekking heeft op de beroepsgronden van belanghebbende en dat deze vragen van belang waren voor de beantwoording van de vraag of de WOZ-waarde juist is vastgesteld. De rechtbank constateert dat belanghebbende niet heeft voldaan aan het verzoek om informatie, waardoor een situatie is ontstaan waarin de heffingsambtenaar zich geen duidelijk beeld kon vormen over de toestand van de woning. Daarom is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de bewijslast-sanctie proportioneel is.
3.10.
Het hiervoor overwogene betekent dat de bewijslastverdeling in deze zaak wijzigt en dus dat belanghebbende moet te doen blijken dat de beschikte waarde te hoog is.
Toetsingskader van de rechtbank
3.11.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [2]
Verzwaarde bewijstaak belanghebbende
3.12.
Gelet op het voorgaande rust op belanghebbende de bewijstaak dat de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daarin niet is geslaagd. Het lag op de weg van belanghebbende om te doen blijken dat de waarde te hoog is vastgesteld en daar heeft hij onvoldoende voor aangevoerd. De rechtbank is van oordeel is van oordeel dat belanghebbende niet met voor de rechtbank toetsbare stukken heeft onderbouwd dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
3.13.
De slotsom van de inhoudelijke beoordeling is dat de WOZ-beschikking in stand moet worden gelaten. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is vastgesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
4.2.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 22 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767, r.o. 4.2.5.
2.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.