ECLI:NL:RBZWB:2025:5713
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 22 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 22 februari 2024 de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in [plaats], vastgesteld op € 275.000 per 1 januari 2023. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Dit oordeel is gebaseerd op de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde wordt bepaald aan de hand van de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning op basis van referentiewoningen was vastgesteld op € 321.641. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, ook al heeft de belanghebbende betoogd dat er een correctie op de waarde zou moeten plaatsvinden vanwege de staat van onderhoud van de woning. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een verdere correctie.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2024 gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.