ECLI:NL:RBZWB:2025:5715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/437493 / JE RK 25-1244
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Borm
  • mr. Vork
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in gezinsgerichte voorziening

Op 15 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van het familie- en jeugdrecht, waarbij de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling (GI) betrokken was. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet verschenen tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders wel correct zijn opgeroepen. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van negen maanden, omdat de kinderen na een onrustig jaar nu goed functioneren in het gezinshuis waar zij verblijven. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen, omdat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders onvoldoende in staat zijn om deze zorgen zelfstandig weg te nemen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ook in het geval van een hoger beroep. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 27 mei 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/437493 / JE RK 25-1244
Datum uitspraak: 15 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen: [minderjarige 1].
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats 2],
hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1].
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 juni 2025;
  • de toetsing van de Raad in het kader van artikel 1:265j BW van 23 juli 2025, ontvangen op 23 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2025. Daarbij was aanwezig:
- een vertegenwoordigster namens de GI.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar hun meningen gevraagd. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1].
2.2.
Bij beschikking van 27 augustus 2020 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 augustus 2020 en tot 27 augustus 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 augustus 2025.
2.3.
Bij beschikking van 27 augustus 2020 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang
van 27 augustus 2020 en tot 27 februari 2021. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 27 februari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 13 februari 2025 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening verleend met ingang van 27 februari 2025 en tot 27 augustus 2025.
2.5.
Op grond van die machtiging verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van negen maanden. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van negen maanden.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. In aanvulling op het verzoekschrift licht de GI toe dat het na een onrustig jaar nu goed gaat met [minderjarige 2] en [minderjarige 1]. Zij ervaren rust in het gezinshuis, worden door de gezinshuisouders gezien en [minderjarige 2] durft zich meer open te stellen richting de gezinshuisouders. In december 2024 zijn de kinderen overgeplaatst, nadat de voormalige pleegouders hadden aangegeven dat [minderjarige 2] niet langer kon blijven. De GI benoemt pubergedrag bij [minderjarige 2] te hebben waargenomen, maar de voormalige pleegouders hebben dit anders ervaren. Mede door de niet open houding van de voormalige pleegouders heeft de GI besloten om beide kinderen over te plaatsen. [minderjarige 2] heeft geen contact meer met de voormalige pleegouders, [minderjarige 1] heeft soms nog contact maar dit contact is niet altijd helpend. [minderjarige 2] geeft duidelijk aan dat zij geen afscheid wil nemen, omdat zij is gekwetst. Ook [minderjarige 1] wil dit voor nu niet. Verder is de relatie tussen de kinderen lastig; zij maakten veelal ruzie. Dit is nu minder dan voorheen. Binnen het gezinshuis wordt actief gekeken hoe de kinderen dingen apart van elkaar kunnen doen. Verder biedt het gezinshuis een stukje behandeling aan de kinderen. De GI ziet voor nu geen aanleiding om aanvullende onderzoeken of hulpverlening voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in te zetten. Het contact tussen de ouders en de kinderen verloopt goed. De kinderen komen positief terug van de weekenden bij zowel de moeder als de vader. Ook verloopt het contact tussen de ouders en het gezinshuis goed, net als het contact tussen de ouders onderling. Desgevraagd geeft de GI aan dat de ouders het eens zijn met de verzoeken. De termijn van negen maanden vindt de GI passend, zodat het verblijf van de kinderen en de communicatie kan worden gemonitord.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan wettelijke criteria en zal de – onweersproken – verzoeken tot het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening toewijzen, te weten met ingang van 27 augustus 2025 en tot 27 mei 2026. Zij legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderen hebben het afgelopen jaar veel wisselingen meegemaakt. Vooral [minderjarige 2] heeft een grote afwijzing van de voormalige pleegouders ervaren. In december 2024 hebben de voormalige pleegouders de plaatsing van [minderjarige 2] vanwege haar gedrag beëindigd. Mede door het gebrek aan openheid vanuit de voormalige pleegouders en de verschillende geloofsovertuigingen heeft de GI ervoor gekozen om beide kinderen over te plaatsen. Na de kerstvakantie bij de ouders te hebben verbleven en daarna in een overbruggend pleeggezin te zijn geplaatst, wonen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] sinds februari 2025 in het huidige gezinshuis. Ondanks de onrustige en onzekere periode gaat het in het gezinshuis goed met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en lijken beide kinderen hun plek te hebben gevonden. Zij ervaren rust en veiligheid en de gezinshuisouders hebben aandacht voor beide kinderen, ook los van elkaar. De kinderrechter stelt vast dat het gezinshuis goed lijkt aan te sluiten bij de behoefte van [minderjarige 1] om te worden gezien en de behoefte van [minderjarige 2] om de gebeurtenissen uit het verleden een plekje te geven. Door de sturing van de gezinshuisouders hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 1] minder ruzie dan voorheen en leren zij om apart van elkaar dingen te doen. De GI heeft laten weten dat de ouders achter de plaatsing van de kinderen bij het gezinshuis staan en dat zij vertrouwen in het gezinshuis hebben. Het contact tussen de ouders en de gezinshuisouders verloopt positief, net als het contact tussen de ouders onderling en het contact tussen de ouders en de kinderen; één keer per maand zijn de kinderen een weekend in het gezinshuis en de overige weken gaan [minderjarige 2] en [minderjarige 1] om en om van vrijdag tot en met zondag naar een ouder. Ondanks deze positieve ontwikkelingen is de kinderrechter van oordeel dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om deze zorgen zelfstandig weg te nemen. Gelet daarop, de vele wisselingen in het afgelopen jaar en de hechtingsproblematiek en traumagerelateerde klachten bij de kinderen, is de kinderrechter van oordeel dat de GI langer als regievoerder betrokken moet blijven. Ook is zij van oordeel dat de plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het gezinshuis moet worden gecontinueerd, nu dit in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen is. Ook de Raad voor de Kinderbescherming vindt een verlenging van de maatregelen nodig, zoals volgt uit de toetsing van 23 juli 2025.
5.5.
Het is de kinderrechter gebleken dat de GI de komende periode wil toewerken naar het borgen van de afspraken en een overdracht naar het vrijwillig kader. Hiervoor is het belangrijk dat de GI monitort of de positieve ontwikkelingen zich voortzetten en hoe de kinderen zich blijvend ontwikkelen. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij – indien nodig – aanvullende diagnostiek en/of hulpverlening zal inzetten om meer zicht te verkrijgen op de problematiek van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en op wat zij nodig hebben om zich verder te kunnen ontwikkelen. Verder gaat de kinderrechter er vanuit dat de GI ook de communicatie tussen de ouders en de gezinshuisouders monitort, net als de zorgregeling.
Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij met de GI en de gezinshuisouders blijven communiceren en samenwerken en in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] blijven handelen.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een
eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 27 augustus 2025 en tot 27 mei 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 27 augustus 2025 en tot 27 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025 door mr. Borm, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 22 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.