In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of Propendum B.V. een overeenkomst is aangegaan met [B.V.] voor het verrichten van een contra-expertise in een huurgeschil. Propendum vordert betaling van € 2.156,69 aan hoofdsom, incassokosten en handelsrente, omdat zij stelt dat [B.V.] op 16 juni 2023 een overeenkomst met haar is aangegaan. [B.V.] betwist echter dat zij een overeenkomst heeft gesloten, en stelt dat de opdracht is verleend door de advocaat van haar cliënt, de heer [naam]. De kantonrechter heeft op 13 augustus 2025 geoordeeld dat Propendum niet kan bewijzen dat [B.V.] de opdrachtgever was, en heeft de vorderingen van Propendum afgewezen. De rechter overweegt dat de communicatie tussen de advocaat en Propendum duidelijk maakt dat de opdracht niet door [B.V.] is verleend, maar door de cliënt van de advocaat. Propendum is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn vastgesteld op nihil. De vordering in reconventie van [B.V.] is niet behandeld, omdat de voorwaarde voor het instellen daarvan niet is vervuld.